olijks
meer. Alles is afschuwelijk. Men luidt voor de vesper en die koopman
daar bekruist zich zoo voorzichtig, alsof hij vreest, daarbij iets
te laten vallen. Waartoe deze kerken, dit klokgelui? Waartoe al deze
leugens? Slechts daartoe om er achter te verbergen, hoe wij allen
elkander haten, juist als gindsche droschke-koetsiers, die zoo ruw
elkander uitschelden; Jawschin zeide: De anderen willen me het vel
over de ooren halen en ik hen--dat is de waarheid."
Onder zulke gedachten, waarbij zij haar eigen toestand vergat, kwam
zij aan haar woning terug. Bij den aanblik van den portier herinnerde
zij zich, dat zij een brief en een telegram had afgezonden.
"Is een antwoord gekomen?" vroeg zij.
"Ik zal eens zien," antwoordde de portier, zag op den schrijflessenaar
in het kantoor en gaf haar een telegram over in een couvert van dun
papier. "Voor tien uur kan ik niet komen. Wronsky," las zij.
"En de bode is nog niet terug?"
"Nog niet," antwoordde de portier.
"Als dat zoo is, dan weet ik, wat mij te doen staat," zeide zij,
en terwijl zij een gevoel van toorn, dat op iets onbepaalds gericht
was en de behoefte aan wraak in haar opstegen, snelde zij naar boven.
"Ik zal zelf naar hem toerijden. Ik zal hem alles zeggen voor ik
voor altijd vertrek. Nimmer heb ik een mensch zoo gehaat als hem,"
dacht zij.
Toen zij zijn hoed aan den kapstok zag hangen, rilde zij. Zij overlegde
in het geheel niet, dat dit telegram slechts een antwoord op het hare
was en dat hij haar brief nog niet had kunnen ontvangen. Zij stelde
zich hem nu voor in rustig gesprek met zijn moeder en met Sorokina,
zich verheugende over haar leed. "Ja, ik moet sneller rijden," zeide
zij, zonder te weten waarheen? Zij wilde vluchten, sneller vluchten
voor de gewaarwordingen, die zij in dit verschrikkelijk huis had
doorgestaan. De bedienden, de tapijten, de meubels, alles in dit
huis vereenigde zich om haar een ontzettenden afkeer in te boezemen,
die als een last op haar drukte.
"Ja, ik moet naar het station rijden; ik rijd er heen en zal hem
overvallen!"
Zij zag in de courant naar het vertrek van den trein.
"'s Avonds acht uur twee minuten. Ha, ik kom nog bijtijds."
Zij liet inspannen en pakte in een reistasch de noodzakelijkste
dingen voor eenige dagen. Zij wist, dat zij in dit huis niet weer
zou terugkeeren. Zij kwam onder de menigte plannen, die haar hoofd
doorkruisten, tot het besluit, dat zij na het bezoek aan de villa der
gravin zich naar
|