|
en? Maar al verklaart hij ze niet genoegzaam, ik wil hem toch
gelooven. Als ik hem niet geloof, blijft mij slechts dat eene over,
en dat wil ik niet."
Zij zag op de pendule. Er waren slechts twaalf minuten verloopen.
"Nu moet hij mijn briefje al ontvangen hebben en komt terug. Nog maar
tien minuten.... Maar als hij nu eens niet komt? Neen, dat kan niet
zijn. Hij mag mijn beschreide oogen niet zien. Ik zal mij wasschen. En
mijn coiffure? Heb ik mij niet gefriseerd?" Zij kon het zich niet
herinneren. Zij trad voor den kapspiegel. Het haar was opgemaakt,
maar wanneer? Zij herinnerde het zich niet.
"Wie is dat?" dacht zij toen zij haar gelaat aanschouwde, waar
uit een paar ontstoken, zonderling gloeiende oogen haar verschrikt
aanzagen. "Dat ben ik toch," begreep zij, en terwijl zij zich verder
beschouwde, voelde zij zijn kussen in haar nek; zij trilde en bewoog
de schouders. Toen bracht zij haar hand aan de lippen en kuste ze.
"Wat is dat? Word ik dan waanzinnig?" En zij ijlde naar de slaapkamer,
waar Annuschka juist bezig was op te ruimen.
"Annuschka," zeide zij, ging voor het meisje staan en zag haar aan,
zonder te weten wat zij zeggen wilde.
"U wil naar Darja Alexandrowna rijden?" antwoordde het meisje, alsof
zij haar verstaan had.
"Tot Darja Alexandrowna? Ja, daar wil ik heen. Vijftien heen, vijftien
terug.... Hij komt dadelijk." Zij haalde het horloge te voorschijn
en zag er op. "Maar hoe kon hij heengaan en mij in zulk een toestand
achterlaten? Hoe kan hij leven zonder met mij verzoend te zijn?"
Zij ging naar het venster en zag naar de straat. Volgens den tijd
had hij al terug kunnen zijn. Maar haar berekening kon onjuist zijn,
en zij begon weer de minuten te tellen en na te denken wanneer hij
vertrokken was.
Op het oogenblik dat zij op de pendule toeging om er haar horloge
mede gelijk te zetten, kwam een rijtuig voor. Zij zag uit het
venster. Het was zijn kales, maar niemand kwam de trap op en beneden
hoorde zij geen stem. De bode, dien zij had gezonden, was met de
kales teruggekeerd. Zij ging hem tegen. Hij had den graaf niet meer
aangetroffen; deze was naar het Nischnegorodsche station gereden.
"Wat wil je nog?" vroeg zij op barschen toon den teruggekeerden
Michael, die haar het briefje toehield, "ach ja, hij heeft het niet
meer in handen gekregen," herinnerde zij zich. "Rijd met dit briefje
naar de villa van gravin Wronsky; je kent het huis toch? en wacht
op antwoord."
"Wat zal ik er echte
|