erinnerde zij zich dien man, die op den dag harer eerste
ontmoeting met Wronsky overreden was, en nu wist zij, wat zij had te
doen. Met snelle, lichte schreden ging zij de loopplank af, die aan
het einde van het perron naar beneden voerde tot aan de rails. Zij
zag den machinist in zijn buis, die haar verwonderd aankeek, zij zag
het groote door den hevel bewogen rad--de locomotief ging voorbij.
"Daarheen?" zeide zij en staarde met afschuw op het met kolenstof
vermengde kiezel, waarmede de baan overdekt was. Zij luisterde naar
haar steeds heftiger wordend hartkloppen: "En ik zal hem straffen,
ik wil mij niet laten kwellen, ik zal mij van allen en ook van mij
zelf bevrijden."
De eerste wagen rolde voorbij, de tweede volgde. Zij wierp het roode
taschje, dat zij in de hand had, van zich. Zij was zich bewust, dat
zij iets meer beslissends en onherroepelijks ging doen dan zij ooit in
haar leven gedaan had. Uit gewoonte hief zij werktuigelijk de hand op,
bekruiste zich, viel op de knieen op een der rails en boog het hoofd
voorover. De zoo gewone beweging van het kruisteeken te maken riep
plotseling in haar ziel een rij van herinneringen uit haar jeugd en
aan gewichtige oogenblikken haars levens te voorschijn. Een oogenblik
schitterde de glans van het vluchtende leven nog voor haar oogen.
"Wat doe ik? Waar ben ik? Waarom?"
Zij wilde zich weer oprichten; maar een reusachtige, onverbiddelijke,
donkere massa sloeg haar tegen het hoofd, stiet haar neder en sleepte
haar aan den rug met zich voort.
"Mijn God! vergeef mij alles!" riep zij.
Het zwarte zand en kolenstof kwamen nader, zij viel er met het gelaat
op neder. Het boertje, dat zij gezien had, boog zich, iets mompelende,
van de trede van den waggon boven eene der ijzeren rails over haar
henen. En het licht, waarbij de ongelukkige het met kommer, strijd,
leugen en dwaasheid gevulde levensboek had gelezen, begon te sissen,
verdonkerde, flikkerde nog eenmaal op en werd toen uitgebluscht
voor altijd....
XXVI.
Een paar maanden waren verloopen. In de omgeving van Sergej
Iwanowitsch Kosnischew sprak en schreef men over niets anders dan
over het Slavische vraagstuk en over den Servischen oorlog. Al wat
gewoonlijk de ledigloopende menigte doet om den tijd te dooden, werd
nu voor de Slavische broeders gedaan. Bals, concerten, redevoeringen,
de damestoiletten, de hotels, alles verried de belangstelling voor
de Slaven.
Met veel van hetgeen men zoo sprak en s
|