ke impulsie wegens onderdrukking der Slaven is niet
aanwezig en kan er ook niet zijn. Mogelijk is ze bij jou aanwezig,
maar bij alle anderen...."
"Is ze ook aanwezig," viel Kosnischew hem met ontevreden en
donkeren blik in de rede. "Bij het volk is de oude traditie van de
rechtgeloovigen, die zuchten onder het juk der Halve Maan. levendig
bewaard, en nu staat het op en laat zijn stem hooren."
"Dat kan zijn," zeide Lewin ontwijkend, "maar, hoewel ik toch ook
tot het volk behoor, gevoel ik niets dergelijks."
"Mij gaat het ook zoo," verzekerde de oude vorst. "Ik ben in het
buitenland geweest, heb de dagbladen gelezen en moet bekennen, dat ik,
in weerwil van alle Bulgaarsche gruwelen, niet kon begrijpen, waarom
eigenlijk alle Russen plotseling hun Slavische broeders zoo lief hebben
gekregen, terwijl ik geen liefde voor hen gevoelde. Dat maakte mij
erg bedroefd en ik dacht reeds, dat ik een misgeboorte was of dat de
Karlsbader kuur zoo slecht op mij werkte. Toen ik echter terugkwam,
bevond ik, dat er buiten mij ook nog andere menschen waren, die zich
wel voor Rusland, maar niet voor de Slavische broeders interesseeren,
en hiertoe behoort ook onze Constantijn."
"Persoonlijke meeningen hebben hierbij volstrekt geen beteekenis,"
antwoordde Sergej Iwanowitsch. "De persoonlijke inzichten gaan
ons volstrekt niet aan, als Oudrusland, het geheele volk, zijn wil
openbaart."
"Ja, maar neem mij niet kwalijk, het volk weet daar niets van!" zeide
de vorst.
"Zou het niet, papa? Maar Zondag in de kerk dan?" vroeg Dolly, die
naar het gesprek had geluisterd.
"Wat was er Zondag in de kerk? Het was den priester bevolen iets
voor te lezen en hij las het ook. Maar zij begrepen er niets van,
zuchtten nu en dan, zooals bij elke preek, en dan zeide men hen,
dat er in de kerk voor een heilige zaak zou gecollecteerd worden;
daarvoor zouden zij een kopeke geven en dit deden zij ook. Maar
waarvoor? Dat wisten zij zelf niet."
"Het volk weet het wel. Het bewustzijn zijner historische bestemming
blijft onder het volk steeds levendig en in oogenblikken als het
tegenwoordige komt het op dat punt tot klaarheid en geeft er getuigenis
van," zeide Sergej Iwanowitsch en vestigde met overtuiging zijn blik
op Michael, den bijenwachter, die met een schotel in de hand in hun
midden stond en lachend de kinderen aanzag. De schoone oude man met
zijn zwart en wit gemengden baard en zilverwit haar begreep blijkbaar
niets van al wat er gesproken werd en
|