dat
hij alles voor mij heeft opgeofferd," zeide zij, herinnerende aan
den twist van den vorigen dag, "dat zulk een man nog erger is dan
oneerlijk: hij is een man zonder hart."
"Neen, het geduld heeft zijn grenzen!" riep hij uit en liet haar
hand los.
"Het is duidelijk, hij haat mij," dacht zij en ging, zonder om te zien,
zwijgend de kamer uit.
"Hij bemint eene andere vrouw, dat is duidelijk," sprak zij bij zich
zelf in haar boudoir. "Ik wil liefde, maar deze is er niet. Derhalve
is alles uit--en ik moet er een einde aan maken. Maar hoe?" vroeg
zij zich af en zette zich in den stoel voor den spiegel neder.
Zij ging in haar gedachten na, waarheen zij zich nu zou begeven,
of naar de tante, bij wie zij was opgevoed, of naar Dolly of naar
het buitenland; zij vroeg zich, wat hij nu deed, waar hij was en of
deze oneenigheid beslissend, of een verzoening nog mogelijk zou zijn,
wat nu haar vroegere Petersburger kennissen van haar zeggen zouden,
wat Alexei Alexandrowitsch er van zou denken. Deze en andere gedachten
vlogen haar door het hoofd; maar zij stond er niet bij stil. In het
diepst harer ziel lag eene andere, nevelachtige gedachte, die haar
alleen belang inboezemde. Met de gedachte aan Karenin verbond zich bij
haar de herinnering aan den tijd van haar laatste bevalling, toen het
gevoel: "ach, waarom ben ik niet gestorven?" haar niet verliet. Dit
gevoel en die vraag van destijds herinnerde zij zich. Dat lag in haar
ziel, dat was een gedachte, die alleen alles oploste--ja! sterven!...
"De schimp en de schande van Alexei en Serescha en mijn eigen
ontzettende smaad--alles wordt door den dood uitgedelgd. Ja,
sterven! En hij zal berouw hebben, hij zal mij betreuren en beminnen
en lijden om mijnentwil...."
Met een bestendig lachje van medelijden met zich zelf zat zij daar
in haar stoel en trok de ringen van de linkerhand om ze er weer aan
te steken, terwijl zij zich levendig zijn gewaarwordingen na haar
dood voorstelde.
Daar naderden schreden, _zijne_ schreden. Alsof zij met haar ringen
bezig was, wendde zij zich niet naar hem om.
Hij trad op haar toe, greep haar hand en sprak zacht:
"Anna, laat ons dan overmorgen vertrekken, als je wilt. Ik ben tot
alles bereid."
Zij zweeg.
"Nu?" vroeg hij.
"Je weet zelf...." zeide zij, doch in hetzelfde oogenblik was zij niet
meer in staat zich in te houden, maar brak in tranen uit. "Verlaat mij,
verlaat mij!" sprak zij tusschen haar snikken. "Ik vertrek morgen
..
|