aartuig
begon zich in beweging te stellen, ten einde die verbazende diepte
te kunnen bereiken. Men kan nagaan dat er geen sprake kon zijn van
door middel van het vullen der vergaderbakken naar den afgrond te
zinken. Misschien zou dat water de specifieke zwaarte van den Nautilus
toch niet genoeg hebben kunnen vermeerderen. Bovendien zou men om weer
te stijgen, het water moeten uitpompen, en dan zouden zeer zeker de
pompen niet krachtig genoeg geweest zijn, om den druk van buiten te
overwinnen. De kapitein besloot dus om de zwaarden of vleugels van
zijn Nautilus in een hoek van 45 deg. te plaatsen en aldus schuins naar
beneden te varen. De schroef kreeg bovendien de grootste snelheid
van beweging en draaide met onbeschrijfelijke kracht door het water.
Op deze wijze, met de grootste kracht voortgestuwd, trilde de Nautilus
als een snaar en daalde regelmatig naar de diepte. De kapitein en
ik volgden in den salon de naald van den manometer, die zich vrij
snel verplaatste. Weldra waren wij dieper dan dat gedeelte der zee,
waar de meeste visschen hun verblijf houden. Terwijl sommigen van
die dieren slechts aan de oppervlakte van het water kunnen leven,
zijn er daarentegen anderen, hoewel minder talrijk, die zich in
grootere diepte ophouden; er waren er zelfs op 1200 meter diepte,
onder een druk van honderd twintig atmosferen. Ik vroeg den kapitein
of hij ooit visschen op nog grooter laagte gevonden had.
"Visschen?" antwoordde hij, "zelden; maar wat vermoedt of weet men
bij den tegenwoordigen staat der wetenschap?"
"Het volgende, kapitein. Men weet, dat als men naar de diepten van
den Oceaan afdaalt, het plantenleven eerder ophoudt dan het dierlijk
leven. Men weet, dat, waar men nog levende wezens vindt, er geen
enkele plant meer groeit. Men weet dat de oesters twee duizend
meter diep onder water leven, en dat Mac Clintock, de held van de
poolzeeen, een levende zeester van een diepte van 2500 meter naar
boven heeft gehaald. Men weet, dat de equipage van de Bull-Dog van de
koninklijke Engelsche marine, een zeester op meer dan vier kilometer
diepte gevischt heeft; maar misschien zult gij zeggen, kapitein,
dat men niets weet."
"Neen, mijnheer," antwoordde de kapitein, "zoo onbeleefd zal ik niet
zijn. Ik zal u echter vragen, hoe gij het verklaart, dat die dieren
op zulk een diepte kunnen leven?"
"Ik verklaar dit uit twee oorzaken," antwoordde ik; "vooreerst omdat
de vertikale stroomen, ontstaan door het verschil in zoutge
|