e aan Koenraads oordeel, die niet minder verlegen stond
dan ik. Kortom, hoewel ik niet gemakkelijk uit het veld was te slaan,
begreep ik toch dat de kans om mijn vrienden en bloedverwanten ook
terug te zien, van dag tot dag verminderde, vooral nu kapitein Nemo
als een rechte waaghals stuurde naar het zuidelijk gedeelte van den
Atlantischen Oceaan.
Gedurende de bovengemelde negentien dagen, had er op onze reis niets
bijzonders plaats. Ik zag den kapitein maar zelden; hij zat te werken;
dikwijls vond ik in de bibliotheek boeken, die hij geopend had laten
liggen, en vooral werken over natuurlijke geschiedenis. Mijn werk over
de diepten der zee, was door hem doorbladerd en met kantteekeningen
overladen, die mijn stellingen dikwijls weerspraken. Doch de kapitein
stelde zich slechts tevreden met aldus mijn werk te verbeteren, zonder
met mij te twisten. Soms hoorde ik de droefgeestige tonen van zijn
orgel, dat hij met veel gevoel bespeelde, maar altijd des nachts,
te midden van de grootste duisternis, als de Nautilus op de groote
verlaten vlakte van den Oceaan als ingeslapen scheen te zijn.
Gedurende dit gedeelte der reis voeren wij soms dagen lang aan de
oppervlakte der zee; zij was als verlaten; wij zagen slechts nu
en dan een zeilschip, dat voor Indie bevracht, koers zette naar de
Kaap de Goede Hoop. Eens werden wij vervolgd door de sloepen van een
walvischvaarder, die ons zonder twijfel aanzag voor een reusachtigen
walvisch van groote waarde. Maar kapitein Nemo wilde die wakkere
zeelieden hun tijd en moeite niet laten verliezen en eindigde de
jacht met onder water te duiken. Dit voorval scheen Ned Land bijzonder
belang in te boezemen. Ik geloof niet dat ik mij bedrieg, als ik zeg,
dat de Amerikaan er spijt over gevoelde, dat onze metalen huid niet
door een der harpoenen van die visschers doodelijk werd getroffen.
De visschen, die ik met Koenraad gedurende dit gedeelte onzer
reis opmerkte, verschilden weinig van die wij reeds vroeger gezien
hadden. De voornaamste waren eenige exemplaren van de vreeselijke
afdeeling kraakbeenachtige dieren, die niet minder dan twee en dertig
soorten bevat: gestreepte haaien van vijf meter lang en met platten
kop, breeder dan het lichaam, en een ronden staart; op den rug hebben
zij overlangs zeven breede evenwijdige zwarte strepen, en dan grijze
haaien met slechts een rugvin. Er kwamen ook groote zeehonden voorbij,
en dat wel van de meest verslindende soort; men behoeft alle verhalen
va
|