en voor hunne rijpheid, zijn een slecht voorteeken voor
later. Zoo hij loopt, is 't dat hij zulks noodig heeft om te groeien;
zoo hij niet werkt, is het dat hij nog niet begrijpt, dat werken een
plicht is en als hij somwijlen dag en nacht, een halve week uitblijft,
is het dat hij niet beseft hoeveel verdriet hij ons aandoet, want
hij heeft een goed hart en ziet ons geerne.
Klaas schudde het hoofd en antwoordde niet, en toen hij sliep,
lag Soetkin te weenen. En 's morgens, als zij dacht dat haar zoon
wellicht ergens aan den weg ziek lag, ging zij op den dorpel der
deure zien of hij niet afkwam; maar zij zag hem niet en zij zette
zich aan 't venster, om van daar naar de straat te kijken. En meer
dan eens bonsde heur het hert in de borst, als zij den lichten stap
van een kind hoorde; maar als de kleine voorbijging en zij zag dat
het Uilenspiegel niet was, weende zij weer, de arme moeder.
Doch Uilenspiegel was, met zijn deugnieten van kameraden, te Brugge
op de Zaterdagsmarkt.
Daar zag men leerzenmakers en schoenlappers in hunne kramen,
kleermakers met hoozen, wambuizen, bovenkerels; Antwerpsche
meezenvangers, die 's nachts met een uil ter vogelvangst gaan; daar
waren kooplui in wild, hondenvangers, verkoopers van kattevellen voor
handschoenen, borstlappen en kragen, en koopers uit alle standen,
poorters en poorteressen, knechten en dienstmaagden, broodmeesters,
botteliers, eierboeren en -boerinnen en men hoorde ze, ieder op zijn
wijs, vragen en bieden, de waren prijzen en afkeuren.
In een hoek van de markt was een schoone lijnwaden tente opgericht op
vier palen. Aan den ingang van die tente stond een boer uit het Land
van Aalst--met twee monniken naast zich om het geld te ontvangen--die
voor een oortje aan de nieuwsgierigen een stukje van het schouderblad
van de heilige Maria van Egypte liet zien. Met schorre, heesche stemme,
roemde hij de verdiensten der gelukzalige; in zijnen lofzang vergat
hij zelfs niet te zeggen hoe ze eens, bij gebreke aan geld, een jongen
veerman, die haar overgezet had, betaalde met schoone munt der nature,
om Gods gebod, omtrent het loon der werklieden, niet te overtreden.
En de twee monniken knikten om te bevestigen, dat de boer waarheid
sprak. Naast hen stond een groot, dik wijf, met een rood gezicht,
als Astarte zoo wulpsch, een oorverdoovend lawaai te maken op een
gebarsten doedelzak, terwijl een lieftallig meisje naast haar zong
als een nachtegaaltje, doch op haar lette niemand. Aan
|