hij,
in groote statie, de sententie over de stede uit.
De voornaamste poorters moesten voor zijnen troon vergiffenis komen
vragen, met een strop om den hals; Gent werd schuldig verklaard aan
de ergste misdaden, dewelke zijn: ontrouw, inbreuk op de tractaten,
ongehoorzaamheid, muiterij, opstand en majesteitsschennis. De keizer
verklaarde alle geschonken privileges, rechten, vrijheden, costumen
en gebruiken verbeurd en, de toekomst verbindende alsof hij God zelf
was, bepaalde hij verder, dat zijne opvolgers, bij hunne komst als
landheer, zweren moesten niets te zullen naleven dan de vernederende
Karolijnsche Concessie, door hem aan de stad verleend.
De abdij van Sint-Baafs deed hij afbreken, om ter plaatse eene vesting
te bouwen, van waar hij, gemakkelijk, de borst zijner moeder met
kogels kon doorboren.
Als een slechte zoon, die met ongeduld naar den dood zijner ouderen
wacht, verbeurde hij alle goederen en eigendommen van Gent, inkomsten
en panden, geschut en oorlogstuig.
En hij vond, dat de stad te goed verdedigd was: daarom deed hij den
Rooden Toren, den Paddenhoektoren, de Braampoort, de Steenpoort,
de Walpoort, de Ketelpoort en vele andere poorten afbreken, dewelke
als meesterstukken van bouwkunst en beeldhouwkunst doorgingen.
En als later vreemdelingen naar Gent kwamen, spraken zij verbaasd
tot elkaar:
--Is dat Gent, die platte en treurige stad? Men vertelde er ons
wonderen van: men heeft ons bedrogen.
En die van Gent antwoordden:
--Keizer Karel heeft de stad heure krone ontnomen.
En dit zeggende, waren zij grammoedig en beschaamd. En uit het puin
van de poorten haalde de keizer steenen voor zijne vesting.
Hij wilde, dat Gent arm werd, daar aldus de stad noch door arbeid,
noch door handel of geld, zich tegen zijne stoutmoedige inzichten
verzetten kon; daarom veroordeelde hij haar tot het betalen van het
geweigerde aandeel in de schatting van vierhonderd duizend gouden
karolusgulden en, daarboven, honderd vijftig duizend karolussen in
eens, en elk jaar nog zes duizend als eeuwigdurende rente. Hij had
geld van de stad in leening gekregen en moest haar voor hetzelve
eene rente betalen van honderd vijftig pond grooten. Met geweld deed
hij zich de schuldbrieven overhandigen en verscheurde ze. En op die
manier betaalde hij zijne schuld.
In menige aangelegenheid had Gent hem lief gehad en geholpen. Maar
hij stak haar eenen dolk in de borst, om bloed te hebben, daar hij
geene melk meer vond.
|