ers een zeker aantal schurken
en bandieten, die vroeg of laat in den kerker terecht komen; maar
verreweg de meesten, slim, vol overleg, matig, onvermoeid, maken hun
fortuin. Daar komt bij dat zij elkander trouw helpen; bijna iedere
Chinees, die te Manilla aankomt, heeft eene aanbeveling bij zich
aan een of anderen landgenoot, die hem aanstonds met raad en daad
bijstaat. Zij, die zoodanige aanbeveling missen en bijna naakt aan wal
stappen, pakken letterlijk alles aan wat hun voor de hand komt. Door
de zonnestralen geblakerd of druipende van den regen, zwoegt de
Chinees van den morgen tot den avond: hij is sjouwer, straatveger,
boodschaplooper, al wat ge wilt; hij voedt zich met wat vruchten en
betel, en vast dikwijls genoeg; zijne gansche kleeding bestaat uit een
soort van zwembroekje, waarin hij zijne beurs bergt. Die beurs bevat
zijne geheele fortuin en zijne toekomst; gaandeweg vult zij zich; wel
slinkt soms eensklaps zijn schat door verliezen bij de hanengevechten,
bij het kaartspel of in de loterij, maar in den regel komt hij die
verliezen spoedig te boven; en na verloop van korten tijd zit de vuile
koelie, in een fijne tuniek gekleed, met blanke handen en een kunstig
gevlochten staart, in een winkel of kantoor, of doet hij zaken als
makelaar. Heeft hij het zoo ver gebracht, dan doet de Chinees twee
dingen, die hem aanvankelijk veel geld kosten: hij laat zich doopen
en kiest daarbij tot peter een Europeaan, wiens invloed hem voordeelig
kan zijn; en hij trouwt, meestal met een inlandsch meisje. Laten zijne
middelen hem dat toe, dan houdt hij er, behalve zijne wettige vrouw,
nog eenige anderen op na. Van nu af wordt hij steeds rijker en breidt
hij zijn werkkring voortdurend uit. Somwijlen door heimwee gedreven,
maakt hij stilletjes al zijne bezittingen te gelde en vertrekt naar
Canton, met achterlating van vrouw en kinderen; meestal echter sterft
hij op de Philippijnen, een schaar van nakomelingen--_sangleyes_,
mestiezen van Chineezen en inlandsche vrouwen--achterlatende, die
zijne schatten erven en zijne voetstappen drukken.
III
Het eiland Soeloe.
Wij maakten ons gereed, het eiland Lucon te verlaten; maar hadden
nog de gelegenheid om voor ons vertrek van Albay een feest bij te
wonen, waarvan het mij aangenaam is, mijne lezers getuigen te kunnen
doen zijn. De nieuwe _gobernadorcillo_, een rijke Bicol, wilde de
aanvaarding van zijn ambt inwijden met een schitterend feest, en had
daartoe een zondag uitgekoze
|