een
waar genot is geweest.
VI
Dwars door Mindanao.
Mijn voornemen is, het eiland Mindanao van het zuiden naar het noorden
te doorreizen, en den bergrug over te trekken, die het noordelijk van
het zuidelijk gedeelte des eilands scheidt. Aan de baai van Butuan
gekomen, zal ik het schiereiland Surigao omvaren, en de kust van
den Stillen-oceaan volgende, langs kaap Sint-Augustijn naar Davao
terugkeeren.
Deze tocht is verre van gemakkelijk; de eerwaarde paters Juan Heras
en Jose Minoves, de eenigen die, in omgekeerde richting, deze reis
hebben gemaakt, deelen mij met de grootste bereidwilligheid alle
inlichtingen mede, die zij geven kunnen, en wijzen mij tevens op de
meer dan waarschijnlijke moeilijkheden en bezwaren: het saizoen is ook
niet gunstig. De zuidwest-moesson is in geheel den omtrek van de golf
van Davao nog niet voorbij; verderop zal ik den noordoost-moesson in
volle kracht aantreffen; overvloedige regens zijn dus te wachten. Maar
ik kan geen zes maanden wachten op de verandering van moesson, die
langs de kust van den Stillen-oceaan eerst in Mei invalt.
In den namiddag van den vierden November vertrok ik aan boord van eene
groote en stevige banca, mij door don Basilio welwillend afgestaan. Ik
heb mij van de noodige instrumenten en levensmiddelen voorzien,
en behalve mijne twee gewone muchachos, Marcello en Lorenzo, nog
twee anderen gehuurd: Flores, gewezen matroos van het eskader der
Philippijnen, bepaaldelijk met de zorg voor de wapenen belast; en
Francisco, cuadrillero van Davao, aan wien de gouverneur welwillend
verlof heeft verleend. Al deze muchachos zijn inlanders en behooren
tot den stam der Bisayas. Eindelijk heb ik--wel is waar, bij gebrek
van beter,--als gids en tolk een gewezen koopman aangenomen, die
beweert meermalen in aanraking te zijn geweest met de Mandayas en
hunne taal te verstaan.
In den morgen van den zesden November voer ik, bij laag water, de rio
Tagum binnen, maar moest weldra, door de hevigheid van den stroom,
mijn vaartuig vastleggen. Bij wassend water, omstreeks twee uur in den
namiddag, kon ik de vaart hervatten. De Tagum, die hier door een laag
alluviaal terrein vloeit, beschrijft een tal van kronkelingen, die op
geene enkele kaart zijn aangewezen; de aanvankelijk zeer lage, dicht
begroeide oevers worden wat hooger bij Bincungan, eene vrij belangrijke
rancheria van Moros, waar ik tegen zes uren in den avond aankom. Hier
werd, eenige jaren geleden, de ongelukkige do
|