oveel manschappen, als waarover hij op dat
oogenblik beschikken kon. De buffels, nu van een deel van hun vracht
ontlast, gaan geregeld voort; wij trekken met spoed door de laatste
ravijnen van den berg, en komen tegen vier uren in den namiddag te
Quinablangan, waar ik persoonlijk mijn dank kan brengen aan pater
Raimundo Peruga, die ons op zoo uitstekende wijze geholpen heeft.
8 Februari.--Ik heb heden een reisgenoot: pater Peruga gaat, even als
ik, naar Dapnan, een door Bisayas bewoond dorp, waar wij den eerwaarden
pater Quirico More aantreffen, dien ik reeds de eer heb gehad te Davao
te ontmoeten. Dapnan is in geweldige opschudding: twee dagen geleden
hebben de Mandayas een aanval gewaagd op enkele huizen van den pueblo;
zij hebben drie der hunnen verloren, maar hebben zes Bisayas vermoord
en verscheidene anderen medegevoerd; het is waar, dat de Bisayas, kort
te voren, op soortgelijke wijze de Mandayas hadden overvallen. Deze
veeten zijn onuitroeibaar, en de eene gewelddaad lokt de andere uit.
Des avonds komen wij te Baganga, een pueblo die door vijftien-honderd
zoogenaamde oude Christenen (_Christianos viejos_) wordt bewoond,
voor het meerendeel mestiezen van Mandayas en Bisayas.
Den volgenden morgen neem ik afscheid van de missionarissen, wier
levenstaak hen roept om, te midden van allerlei ontberingen en gevaren,
te blijven arbeiden onder de Bisayas en Infieles, ver van de beschaafde
maatschappij, waarin ik weldra zal terugkeeren. In waarheid, hoe meer
ik deze mannen in hun bij de wereld vergeten en zoo vaak bespotten
en geminachten werkkring leerde kennen, des te hooger sloeg mijne
bewondering voor hun geloof en hunne grenzenlooze toewijding.
Pater More, die twee dagen te Baganga blijft, leent mij zijn paard,
dat ik hem op de eerstvolgende pleisterplaats zal terugzenden. De tocht
wordt er, voor mijne dragers en mijne muchachos, niet gemakkelijker
op. Het geheele oostelijke gedeelte van Mindanao is bedekt met eene
vrij hooge bergketen, die van het noorden naar het zuiden loopt,
maar talrijke vertakkingen naar het oosten uitzendt, welke meestal
in hooge voorgebergten eindigen. Het gevolg hiervan is, dat de kust
bestaat uit eene opeenvolging van baaien en inhammen, door steile
hoogten gescheiden, waarover een ter nauwernood gebaand pad loopt, dat
door lianen wordt versperd en telkens door beken en poelen afgebroken.
Ik zal maar niet uitvoerig verhalen, hoe wij van dag tot dag
voortsukkelden langs deze noodlo
|