inden wij ons midden in
de Tagulaya, die met groot gerucht door een bochtig dal stroomt;
de oevers zijn loodrecht; wij zijn dus genoodzaakt de bedding der
rivier te houden. Mani verzekert ons, dat wij spoedig een beteren weg
zullen vinden; ik houd mij overtuigd dat de valsche dato, die niet
durfde weigeren ons naar den vulkaan te geleiden, nu met opzet den
tocht zoo bezwaarlijk mogelijk maakt, in de hoop ons daardoor af te
schrikken. Vijf uren lang worstelen wij stroomopwaarts, te midden
der schuimende wateren, telkens uitglijdende op de gladde rotsen;
twaalf malen zijn wij genoodzaakt, dwars door woedende draaikolken,
den ziedenden stroom te doorwaden om eene begaanbare plek te vinden;
dikwijls reikt het koude water ons tot aan de schouders. Overigens
is het landschap betooverend schoon: ter wederzijde stijgen tot eene
hoogte van vijftig tot honderd el de donkere rotswanden omhoog,
waarlangs kristallen watervallen naar beneden ruischen. Dichte
gordijnen van lianen en orchideeen hangen tot op het water af, en
verhullen zoo halverwege den ingang van ruime grotten en spelonken,
die wij gaarne zouden onderzoeken, indien het mogelijk ware, op dezen
weg te blijven stilstaan. Boven onze hoofden vormen de dooreengeweven
takken van reusachtige varens en aurentaceen een dicht gewelf, waardoor
de zonnestralen met moeite heendringen en de schoonste spelingen van
licht en schaduw tooveren op de snelvlietende schuimende wateren. Onze
Bagobos, alleen met een glanzend broekje gekleed, met de lans in de
vuist, overal over de rotsen verspreid, vormen te midden van deze
romantische omgeving, eene fantastische stoffage; waren we niet tot
op het gebeente doorweekt, uitgeput van vermoeienis en gekneusd en
gehavend, dan zouden wij kunnen meenen te droomen.
Wij verlaten eindelijk de bedding dezer beek, waarvan ik de ellende
en de schoonheid niet licht vergeten zal; wij klauteren langs steile
bergwanden omhoog en komen eindelijk, half dood van vermoeienis,
omstreeks den middag, aan eenige hutten, door kleine maisvelden
omringd: dat is de rancheria van Tagaydaya, die aan den dato Bitil
behoort, een bondgenoot van Mani. De Bagobos van Tagaydaya hebben nog
nooit Europeanen gezien; in den beginne schijnen zij zeer wantrouwend,
maar allengs meer op hun gemak komende, geven zij ons volgaarne de
weinige levensmiddelen die zij missen kunnen. Een mijner muchachos
ruilt vijf kippen in tegen eenige glaskoralen, die niet meer dan
vijftien centen waard
|