r Rey en ik op nieuw naar Maibun,
om het portret van den sultan te maken. Wij bevonden dat daar inderdaad
eene vrij groote hut tot onze beschikking was gesteld; deze hut was
nieuw en dus tamelijk zindelijk, maar zij bevatte hoegenaamd niets
dan een ledigen ketel, benevens een ouden slaaf die ons bedienen
moest. Maar wij hebben levensmiddelen medegebracht; wij maken onzen
maaltijd gereed en strekken ons op den planken vloer uit om te slapen.
Den volgenden morgen ontvingen wij het bezoek van een dato, een
aanzienlijk heer, die ons uit naam van den sultan kwam begroeten. Op
zijne onbeschaamde vraag, of wij ook nog iets noodig hadden,
gaven wij maar geen antwoord, ten einde geene onaangenaamheden uit
te lokken.--Wij begeven ons naar het paleis, waar de sultan ons
vriendelijk ontvangt. Echter is hij blijkbaar niet op zijn gemak;
vermoedelijk heeft men hem allerlei dingen wijsgemaakt ten aanzien
van zijn portret. Zijne omgeving slaat ons met onverholen achterdocht
gade, ongeveer op de manier van een hond, die een verdacht bezoeker bij
zijn meester aantreft. Echter verzoekt Mohammed ons, den volgenden dag
terug te komen; in den morgen zullen wij onzen toestel gereed maken,
en 's namiddags het portret van Zijne Hoogheid photografeeren.
Den volgenden dag laat de sultan weten dat hij ongesteld is en ons niet
ontvangen kan. Wij worden onophoudelijk lastig gevallen door allerlei
bezoekers, die ons de ongerijmdste vragen doen, en ons duidelijk te
kennen geven, dat zij ons voor toovenaars houden, die onder voorwendsel
van, langs onnatuurlijken weg, het portret van den sultan te maken,
hem willen dooden, of althans zijne beeltenis wegvoeren.--Zoo gaan
een paar dagen voorbij, en nog steeds blijft de sultan opgesloten
in zijn harem. Eindelijk maken wij ons gereed om te vertrekken, en
laten de loods afbreken, die wij voor het paleis hadden opgeslagen;
eensklaps verschijnt nu de prins Brahamuddin, half naakt, en bidt ons
niet heen te gaan, daar zijn vader ons den volgenden dag zal ontvangen.
Dien dag verschijnt de sultan dan ook, bleek, maar prachtig gekleed,
omringd door al de heeren van zijn hof, wier kleederen en wapenen
schitteren en vonkelen in de zonnestralen. De toestel wordt in
gereedheid gebracht, de afstand bepaald; maar op het noodlottig
oogenblik treedt de sultan terug en stelt zijn zoon in zijne
plaats. Eene doodsche stilte heerscht in het ronde. De toestel wordt
geopend en gesloten; en na verloop van eenige oogenblikken
|