nnen doen,
worden wij omhuld door dichte wolken. Wij besluiten niettemin,
de bestijging ten einde toe te volbrengen. Ondanks de buitengewoon
steile helling van den buitenrand van den krater, bereiken wij zonder
al de groote inspanning den top, dank zij vooral de eigenaardige
ligging der blokken puimsteen, die bijna overal eene natuurlijke trap
vormen. Juist als wij het einddoel van onzen tocht bereiken, worden de
wolken die ons omhullen nog dichter, en worden wij onaangenaam verrast
door een fijnen, doordringenden regen. Het is mij ter nauwernood
mogelijk, het inwendige van den krater, die ongeveer vijfhonderd el
in doorsnede heeft, te onderscheiden; ook aan de binnenzijde groeien
nog dwergachtige jeneverstruiken. De bodem is onzichtbaar door de
voortdurend opstijgende rook- en dampwolken. Tot overmaat van ramp,
is Marcello, mijn getrouwe muchacho, die de instrumenten draagt en
tot hiertoe mij trouw is bijgebleven, ongeveer honderd el lager
eensklaps blijven stilstaan, hetzij door uitputting, hetzij ten
gevolge van duizeligheid; maar toch kan de hieruit voortvloeiende
vergissing in do hoogte-berekening slechts zeer gering zijn. Volgens
mijne waarneming bedraagt de hoogte van den berg 3185 meter. De
honderdgradige thermometer teekent vijftien graden onder nul.
Wij aanvaarden zoo haastig mogelijk den terugtocht, uit vrees voor
slecht weer. Tot op eene hoogte van 2400 meter afgedaald, worden wij
verrast door een prachtig schouwspel. Achter ons verrijst de geheel
van wolken bevrijde krater, als een reusachtige, afgebrokkelde muur,
en teekent tegen den blauwen hemel de onregelmatige lijn van zijn
getanden top; rondom strekt zich een onmetelijk tapijt van zwavel
uit, waarvan de omtrekken zich verliezen in de violette tinten van de
lichtende wolk, die langzaam onder onze voeten voortglijdt. Over dien
zwevenden wolkensluier heen, overziet de blik een prachtig panorama:
de dichte wouden, die de hellingen van den Apo bedekken, en verder
de blauwe wateren van de golf, waarin de landpunten van Dumalac en
Malalac, en de eilanden Samal en Talikoed als donkergroene massaas
uitkomen tegen het lichtend blauw der zee.
Het was ons niet lang vergund, van dit wonderschoone tafreel te
genieten; nauwelijks zijn wij weer in de streek der lage varens
aangekomen, of een geweldige regenvloed verblindt en verstijft ons van
koude; in den woesten storm verlies ik de meeste planten, die ik boven
op den kegel geplukt had. Onder een stroomenden z
|