iet in de kerk, maar in
de kerk denken ze niet. Een bisschop zegt, als hij tachtig is, nog
precies wat hij moest zeggen toen hij achttien was en, als een
natuurlijk gevolg, ziet hij er altijd even stralend uit. Jouw
geheimzinnige jonge vriend, dien je mij nog nooit genoemd hebt, maar
wiens portret me bepaald betoovert, denkt nooit; daar ben ik zeker
van. Hij is een mooie jongen zonder hersens, die hier altijd in den
winter moest zijn, als we weinig bloemen hebben om naar te kijken, of
in den zomer, als we ons verstand wat willen afkoelen. Vlei jezelven
maar niet; Basil, je lijkt niet het minst op hem!
--Je begrijpt me niet, Harry, antwoordde de schilder. Natuurlijk lijk
ik niet op hem, ik weet dat heel goed; en ik zou niet gaarne op hem
willen lijken. Je gelooft me niet? Ik zeg je de waarheid. Er rust een
noodlot op alle fyzieke en intellectueele distinctie, het zelfde
noodlot, dat op vorsten schijnt te rusten. Men moet niet verschillen
van zijn evenmenschen. Leelijken en dommen zijn het best af in de
wereld. Zij zitten op hun gemak en kijken naar de pret. Weten zij
niets van succes, zij kennen ook geen teleurstelling. Zij leven zooals
wij allen moesten leven, ongestoord en onverschillig en zonder onrust.
Zij brengen nooit ellende over anderen en krijgen die ook nooit van
anderen. Jij, door je rang en rijkdom, Harry; ik, door mijn hersens en
kunst, wat die dan ook waard zijn; Dorian Gray, door zijn mooi
gezicht, we moeten allen lijden door wat de goden ons geven,
verschrikkelijk lijden.
--Dorian Gray? Heet hij zoo? vroeg Lord Henry.
--Ja, zoo heet hij. Ik was niet van plan het je te vertellen.
--Waarom niet?
--O, ik weet het niet. Als ik veel van iemand hou, zeg ik nooit zijn
naam. Het is of ik dan iets van hem weggeef. Ik heb me aangewend van
mysterie te houden. Het schijnt het eenige wat het moderne leven
interessant of bizonder maakt. Het gewoonste wordt mooi als je het
maar verbergt. Als ik uit de stad ga, geef ik nooit mijn adres op;
als ik dat deed, zou ik nooit pleizier hebben. Het is zeker een gekke
gewoonte, maar het geeft iets romantisch' aan je leven. Ik geloof, dat
je me erg dwaas vindt.
--O neen, antwoordde Lord Henry, volstrekt niet, waarde Basil. Je
schijnt te vergeten, dat ik getrouwd ben, en de eenige bekoring van
het huwelijk is, dat het een leven van voor-den-gek-houden noodig
maakt voor beide partijen. Ik weet nooit waar mijn vrouw is, en mijn
vrouw weet nooit wat ik doe. Als we elkaar
|