cipe; zijn
principe was, dat stiptheid de dief van den tijd is. De jongen zag er
wat gemelijk uit, terwijl hij met lustelooze vingers bladerde in een
prachtexemplaar van Manon Lescaut, dat hij op een der boekenplanken
had gevonden.
Het deftige, eentonige getik van de Louis XIV klok verveelde hem. Een
paar malen had hij reeds weg willen gaan.
Eindelijk hoorde hij buiten een stap en de deur ging open.
--Wat ben je laat, Harry, sprak hij zacht.
--Ik vrees, dat het Harry niet is, Mr. Gray, antwoordde een hooge
stem.
Hij wendde zich om, stond op.
--O pardon, ik dacht ...
--U dacht, dat het mijn man was. Het is maar zijn vrouw. Ik zal
mijzelve maar voorstellen. Ik ken u heel goed door uw portretten. Ik
geloof, dat mijn man er zeventien van heeft.
--Zeventien, Lady Henry?
--Nu, achttien dan. En ik zag u laatst met hem in de opera.
Zij lachte zenuwachtig, terwijl zij sprak en hem opnam met haar vage
vergeet-me-niet-blauwe oogen. Zij was eene vreemde vrouw; haar
toiletten schenen in een warrelwind ontworpen en in een stormwind
aangedaan te zijn. Zij was gewoonlijk verliefd op iemand en daar hare
passies nooit beantwoord werden, had zij al hare illuzies behouden.
Zij deed haar best er schilderachtig uit te zien, maar bracht het niet
verder dan slordigheid. Zij heette Victoria en had een manie van naar
de kerk te gaan.
--Dat was met Lohengrin, Lady Henry, geloof ik.
--Ja, het was met dien heerlijken Lohengrin. Ik hou het allermeest van
Wagners muziek. Die klinkt zoo hard, dat je altijd door kan spreken,
zonder dat iemand het hoort, vindt u niet, Mr. Gray?
Hetzelfde zenuwachtige staccato-lachje kwam weer over hare dunne
lippen en hare vingers speelden met een lang schildpadden vouwbeen.
Dorian glimlachte en schudde het hoofd.
--Ik vrees, dat ik het niet met u eens zal zijn, Lady Henry. Ik spreek
nooit onder muziek, tenminste onder goede muziek. Wanneer men slechte
muziek hoort, is het niet meer dan zijn plicht die te overpraten.
--O dat is iets van Harry, nietwaar Mr. Gray? Ik hoor altijd Harry's
ideeen door zijn vrienden. Dat is voor mij de eenige manier ze te
hooren. Maar u moet niet denken, dat ik niet van goede muziek hou. Ik
ben er dol op, maar ik ben er bang voor. Het windt me te veel op! Ik
heb pianisten aangebeden, soms twee te gelijk, beweert Henry. Ik weet
niet wat ze voor charme voor me hebben. Misschien is het omdat ze
vreemdelingen zijn. Dat zijn ze toch allemaal, niet waar? Zelfs z
|