lofredenaar, beantwoordt aan dat
ideale beeld. [144] Door het geheele werk van Chastellain heen bemerkt
men, dat hij ook werkelijk de gebeurtenissen van zijn tijd door dat
gekleurde glaasje ziet.
De onderschatting van de burgerij spruit hieruit voort, dat het type,
waaronder men zich den derden stand voorstelde, zich nog geenszins
gecorrigeerd had naar de werkelijkheid. Dat type was eenvoudig en
beknopt als zulk een kalenderplaatje of bas-relief, dat de werken des
jaars afbeeldde: de zwoegende veldarbeider, de vlijtige handwerker of de
bedrijvige koopman. De figuur van den machtigen patricier, die den adel
zelf van zijn plaats drong, het feit, dat de adel zich voortdurend
aanvulde met het bloed en de kracht der burgerij, vond in dat lapidaire
type evenmin plaats als de figuur van den strijdbaren gildebroeder en
zijn vrijheidsideaal. In het begrip van den derden stand bleven, immers
zelf tot de Revolutie toe, burgerij en arbeiders ongescheiden;
afwisselend dringt in de voorstelling de figuur van den armen boer of
van den vadsigen rijken burger [145] naar voren, maar een omlijning
volgens zijn werkelijke economisch-politische functie kreeg dat begrip
derde stand niet. Een reformprogram van een Augustijner monnik in 1412
kan in ernst verlangen, dat ieder niet-edele in Frankrijk gedwongen zou
worden, hand- of veldarbeid te doen, of uit het land gejaagd worden. [146]
Zoo is het te begrijpen, dat iemand als Chastellain, wiens vatbaarheid
voor ethische illusie geevenaard wordt door zijn politische naiveteit,
naast de hooge eigenschappen van den adel den derden stand slechts lage
en slaafsche deugden toekent. "Pour venir au tiers membre qui fait le
royaume entier, c'est l'estat des bonnes villes, des marchans et des
gens de labeur, desquels il ne convient faire si longue exposition que
des autres, pour cause que de soy il n'est gaires capable de hautes
attributions, parce qu'il est au degre servile". (O kerels van
Vlaanderen!) Zijn deugd is nederigheid en vlijt, gehoorzaamheid aan hun
koning en gewilligheid, om genoegen te verschaffen aan de heeren. [147]
Werkte wellicht ook dat volslagen gemis aan het gezicht op een komenden
tijd van burgervrijheid en macht er toe mee, dat Chastellain en
gelijkgezinden, die enkel van den adel heil verwachtten, het met de
tijden duister inzagen?
Ook de rijke stedelingen heeten bij Chastellain nog kortweg "vilains".
[148] Hij heeft niet het geringste begrip voor burgereer. Philips de
Go
|