soudenier der veertiende eeuw even weinig vreemd als den schoonen geest
van het quattrocento. De afspraak voor het Combat des trente tusschen
messires Robert de Beaumanoir en den kapitein Brandebourch wordt door
den laatste besloten met de woorden: "en zoo zullen wij maken, dat men
ervan spreken zal in komende tijden in zaal en paleis, in pleinen en
andere plaatsen over de wereld." [181] Chastellain, in zijn waardeering
van het ridderideaal toch volkomen middeleeuwsch, drukt niettemin
volkomen den geest der Renaissance uit, als hij zegt:
"Honneur semont toute noble nature
D'aimer tout ce qui noble est en son estre.
Noblesse aussi y adjoint sa droiture". [182]
Elders zegt hij, dat bij joden en heidenen de eer dierbaarder was en
nauwer werd gehouden, omdat zij enkel werd betracht om haars zelfs wil
en in verwachting van aardschen lof, terwijl de christenen de eer
ontvangen hebben door het geloof en het licht, in verwachting van
hemelsch loon. [183]
Reeds bij Froissart wordt de dapperheid aanbevolen zonder eenige
religieuze of direct moreele motiveering, om roem en eer, en--enfant
terrible als hij is--om carriere. [184]
Het streven naar ridderlijken roem en eer is onafscheidelijk verbonden
aan een heldenvereering, waarin middeleeuwsche en renaissance-elementen
ineenvloeien. Het ridderlijke leven is een navolging. Of het de helden
van den Artur-kring zijn of de antieke helden, maakt weinig verschil.
Alexander was immers reeds in den bloeitijd van den ridderroman volkomen
in de ideeensfeer van het ridderwezen opgenomen. De antieke
fantaziesfeer was nog niet gescheiden van die der tafelronde. Koning
Rene ziet bont dooreen de met hun blazoenen versierde grafteekens van
Lancelot, Caesar, David, Hercules, Paris, Troilus. [185] Het ridderwezen
zelf gold voor Romeinsch. "Et bien entretenoit--heet het van Hendrik V
van Engeland--la discipline de chevalerie, comme jadis faisoient les
Rommains". [186] Het toenemende classicisme brengt eenige zuivering in
het historische beeld der Oudheid; de Portugeesche edelman Vasco de
Lucena, die voor Karel den Stoute Quintus Curtius vertaalt, verklaart,
gelijk Maerlant het reeds anderhalve eeuw eerder had gedaan, hem daarin
te bieden een authentieken Alexander, ontdaan van de leugens, waarmee
al de gangbare historien diens geschiedenis ontsierden. [187] Doch de
bedoeling is sterker dan ooit, den vorst een voorbeeld ter navolging
te bieden, en bij weinig vorsten is de zucht,
|