om door groote en
schitterende daden de Ouden te evenaren, zoo bewust als bij Karel den
Stoute. Van jongsaf had hij zich de heldendaden van Walewein en Lancelot
laten voorlezen; later wonnen het de Ouden. Voor het slapen gaan werd er
geregeld een paar uur gelezen in "les haultes histoires de Romme". [188]
Zijn hoogste behagen gold den helden der oudheid: Caesar, Hannibal en
Alexander, "lesquelz il vouloit ensuyre et contrefaire". [189] Alle
tijdgenooten hebben aan die opzettelijke navolging als drijfveer van
zijn daden groot gewicht gehecht. "Il desiroit grand gloire,--zegt
Commines--qui estoit ce qui plus le mettoit en ses guerres que nulle
autre chose; et eust bien voulu ressembler a ses anciens princes dont
il a este tant parle apres leur mort." [190] Chastellain zag hem dien
hoogen zin voor groote daden en voor het schoone antieke gebaar de
eerste maal in praktijk brengen. Het was bij zijn eerste komst als
hertog binnen Mechelen in 1467. Hij had er een oproer te straffen; de
zaak werd in alle vormen onderzocht en berecht, een der leiders ter dood
veroordeeld, anderen voor eeuwig verbannen. Het schavot wordt op de
markt opgericht, de hertog zit er tegenover; de schuldige ligt reeds
geknield, de beul ontbloot het zwaard; toen roept Karel, die tot dusver
zijn bedoeling verborgen had: "Houd op! Doe hem den blinddoek af en laat
hem opstaan."
"Et me pareus de lors--zegt Chastellain--que le coeur luy estoit en haut
singulier propos pour le temps a venir, et pour acquerir gloire et
renommee en singuliere oeuvre." [191]
Het voorbeeld van Karel den Stoute is geschikt, om te doen zien, hoe de
geest der Renaissance, de zucht naar het schoone antieke leven, direct
wortelt in het ridderideaal. Het is, als men hem met den Italiaanschen
virtuoso vergelijkt, slechts een verschil van belezenheid en van smaak.
Karel las zijn klassieken nog in vertaling, en zijn levensvorm is nog
flamboyant-gothiek.
Dezelfde onscheidbaarheid van het ridderlijke en het renaissance-element
vertoont de cultus der negen dapperen, "les neuf preux". Die groep van
negen helden, drie heidenen, drie joden, drie christenen, komt op in de
ridderlijke litteratuur; zij wordt het eerst aangetroffen in de _Voeux
du paon_ van Jacques de Longuyon omstreeks 1312. [192] De keus der
helden verraadt den nauwen samenhang met de ridderlijke romantiek:
Hector, Caesar, Alexander--Jozua, David, Judas Maccabaeus--Artur, Karel
de Groote en Godfried van Bouillon. Van zijn le
|