hoe zou de pen het dan kunnen doen?
De kapitein liep vooruit, en zijn makker volgde ons op eenige
schreden afstands. Koen en ik bleven dicht bij elkander, alsof wij
door onze helmen heen met elkander hadden kunnen praten. Ik voelde
niets meer van de zwaarte van kleederen, schoeisel, luchtbak of helm,
waarin mijn hoofd ronddraaide als een amandel in haar bast. Al die
voorwerpen verloren een gedeelte van hun gewicht, gelijkstaande met
de massa water welke zij verplaatsen, zoodat ik gelegenheid had om de
voortreffelijkheid der wet van Archimedes te ondervinden. Ik was geen
werkeloos lichaam, maar genoot integendeel een betrekkelijk groote
vrijheid in mijne bewegingen.
De kracht van het licht, dat den grond tot op tien meter onder water
bescheen, verwonderde mij; de zonnestralen drongen gemakkelijk door,
en losten de kleur van het zeewater op; ik onderscheidde voorwerpen
op honderd meter afstand; wat verder lag werd onduidelijk door tinten
en ultramarijn, en nog verder verloor het zich in een ondoorschijnend
blauw, dat eindigde in een zeker duister. Het water, dat mij omringde,
was inderdaad slechts eene soort van lucht, wel dichter dan de aardsche
dampkring, doch even doorschijnend. Boven mij zag ik het kalme zeevlak.
Wij gingen over een gelijken bodem van fijn zand, waarin geene rimpels
waren, zooals men dat op het strand door de branding ziet gebeuren. Die
hagelwitte grond kaatste de zonnestralen met verwonderlijke helderheid
terug. Van daar dat krachtige licht, dat in alle deelen der zee
doordrong. Ik betwijfel het of men mij zal gelooven als ik verzeker,
dat ik op eene diepte van tien meter even helder zag als in het
volle daglicht.
Gedurende een kwartier liep ik over dat witte zand, hetwelk met
millioenen kleine schelpen bezaaid was. Langzamerhand verdween de
Nautilus, welke op eene langwerpige klip geleek, uit het gezicht;
maar als het donker werd zou de electrieke lantaarn door haar helder
licht ons den weg naar boord aanwijzen.
Wij gingen echter steeds voort, en de uitgestrekte zandvlakte scheen
grenzeloos te zijn; met de hand joeg ik nu en dan het water voor
mij uit, hetwelk zich echter terstond achter mij sloot, terwijl de
indruk van mijne voetstappen door den druk van het water aanstonds
werd uitgewischt.
Weldra begon ik eenige voorwerpen te zien, welker vorm door den afstand
nog niet duidelijk was geweest. Ik herkende prachtige rotsen met de
schoonste zooephyten bedekt, doch daarbij trof mij eene z
|