FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   27   28   29   30   31   32   33   34   35   36   37   38   39   40   41   42   43   44   45   46   47   48   49   50   51  
52   53   54   55   56   57   58   59   60   61   62   63   64   65   66   67   68   69   70   71   72   73   74   75   76   >>   >|  
en; maar bleven toch wantrouwend. --Ze meent niets van al haar liefheid! --Deed ze maar wat gewoner, net als wij! --Maak je bladen wit, en buig je wat voorover! raadden de besten. Je zoudt toch heel wat prettiger leven hebben, als je met ons mee-deed! De tulp schudde dan even haar kelk. Haar bladen kon ze niet wit maken; en ze wist, dat ze breken zou, als ze zich voorover boog; want hoewel dik, was haar stengel bros en teer. --Laat me maar!... antwoordde ze vriendelijk. Je hoeft geen medelijden met me te hebben! Ik ben niet zoo ongelukkig als je denkt! Ik kan je alleen mijn geluk niet laten zien, omdat mijn stengel me zoo hoog houd; anders kon je in mijn hart kijken. Zoo sprak ze soms met de besten, die dicht bij haar waren; maar die veraf stonden, en haar in de verte zagen pronken met haar brutaal, rood kleed en trotsche houding, in 't oog vallend en rechtop alsof ze dat zoo wilde, haatten haar met al de kracht van hun kleine zieltjes. Ze staken vuurtjes aan, die rond-vraten rondom het hooge vlammende vuur-rood van de bloem, en hoopten zoo, door boozen rook en walm, het schoon van de glanzende, boven hen uitstralende tulp te overstemmen. .................. 't Werd Zomer.--Toen stierven, op een heerlijken, lichten zon-dag, al de witte madeliefjes. Een booze, zwarte man met een zeis kwam 't gras maaien waarin ze stonden. Ring! ring! ring! ging de blinkende zeis door hen heen; en bij troepjes lagen ze in 't doode gras, zelf stervende, hun laatsten blik naar de Zon gewend. De man met de zeis, verbaasd een tulp te zien staan in een weiland, brak haar van den stengel, en lei haar voorzichtig neer, bij zijn jas, die hij uitgetrokken had, omdat het zoo warm was. Hij nam haar mee toen 't avond werd, en gaf haar aan zijn vrouw, die haar in een groenig medicijnfleschje voor 't raam zette: een vreemde, roode weelde in 't bruin-vale vertrekje. Daar stond ze nog een poos in groezelig water, wijd open, moe.... Toen vielen een voor een haar glanzende bladeren af. Ze was gestorven.... Haar gouden hart bleef alleen over. Toen men zag, dat de tulp uitgevallen was, nam men den stengel uit 't fleschje, en wierp dien buiten, tusschen geurende, bruin-gele muurbloemen, die aan 't huisje leunden; en toen het nacht was geworden, daalden twee gevleugelde sterretjes naar omlaag, en namen haar mee ... omhoog ... naar den bloemen-hemel.................. De vuur-roode blaadjes lagen nog op de vensterbank. Een v
PREV.   NEXT  
|<   27   28   29   30   31   32   33   34   35   36   37   38   39   40   41   42   43   44   45   46   47   48   49   50   51  
52   53   54   55   56   57   58   59   60   61   62   63   64   65   66   67   68   69   70   71   72   73   74   75   76   >>   >|  



Top keywords:
stengel
 

stonden

 

glanzende

 
hebben
 

voorover

 
bladen
 

besten

 

alleen

 

uitgetrokken

 

laatsten


troepjes

 
blinkende
 

maaien

 

waarin

 

stervende

 

weiland

 

voorzichtig

 

verbaasd

 

gewend

 
muurbloemen

huisje

 

leunden

 
geurende
 

tusschen

 

fleschje

 

buiten

 

geworden

 
daalden
 

bloemen

 
blaadjes

vensterbank

 

omhoog

 

gevleugelde

 

sterretjes

 
omlaag
 

uitgevallen

 

weelde

 
vertrekje
 

zwarte

 

vreemde


groenig

 
medicijnfleschje
 

groezelig

 

gestorven

 

gouden

 

bladeren

 

vielen

 

vlammende

 

antwoordde

 

hoewel