ak van het gezond verstand, aangevend dat een handeling al
naar gelang zij overeenstemt met onze sociale natuur of daarmede niet
overeenstemt, zedelijk noodzakelijk of zedelijk ongeoorloofd is, _en
dientengevolge ook noodzakelijk door God geboden of verboden is.... [79]
Hoe is dit alles, zoo vraagt men zich af, overeen te brengen?
Pater van Gestel meende de oplossing gevonden te hebben. [80]
Met de woorden zooeven aangehaald: "ook al zou men toegeven dat er "geen
God is, toch bestaat het natuurrecht," met die woorden wil, volgens van
Gestel, de Groot slechts dit zeggen, dat uit den aard zelf der
menschelijke handelingen een verschil tusschen goed en kwaad kan worden
opgemaakt, dat echter in den gewonen en vollen zin des woords recht of
onrecht niet kan genoemd worden. Hij wil daarmede niet zeggen, dat het
recht in den vollen en waren zin des woords zou blijven bestaan zonder
God. Dit strijdt ten eenen male tegen zijne leer (cfr. l. 1. c. 1 Sec. 10,)
waar hij "ex professo" de grondslagen van het natuurrecht bespreekt.
Aldus v. Gestel. Dat deze daarom de woorden van Dr. Nolens [81]: "In de
leer van Hugo de Groot daarentegen is de menschelijke rede, afgescheiden
van alle betrekking tot God, de bron van het natuurrecht," niet kon
onderschrijven, is duidelijk.
Heeft v. Gestel Grotius hier echter goed begrepen? Wij durven er aan
twijfelen. De Groot staat niet zoo dicht bij de scholastieken als de
schrijver denkt.
Zien wij eerst waar, volgens Grotius, de bron is van het natuurrecht.
Die bron of die grondslag ligt in een feit. In het feit n.l. dat de
mensch, een met verstand begaafd wezen, sociaal is. Men lette hierop,
Grotius' verder beweren hangt hiermede logisch samen. Want omdat het
feit van 's menschen socialen aanleg ten grondslag ligt aan het recht,
en dit zichtbare feit niet te loochenen valt, volgens de Groot, moet
zelfs hij, die het bestaan van God ontkent, toch erkennen, dat er een
natuurrecht is. Moet men dan echter niet besluiten, dat Grotius als hij
later het natuurrecht bepaalt, en God als een der grondslagen van dat
recht erkent, zich tegenspreekt?
Zeker, als het waar was, dat daar ter plaatse, God als een der
grondslagen van het recht wordt erkend. Wie dit echter meent vergist
zich.
Geven wij den heelen tekst: Jus naturale est dictatum rectae rationis
indicans, actui alicui, ex ejus convenientia aut disconveniontia cum
ipsa natura rationali, inesse moralem, turpidinem aut necessitatem
moralem, ac
|