de som der
individueele vrijheden of rechten.
Binnen deze grenzen nu is het gebied der overheid beperkt en wel door
den wil van hen, die zich tot volk vereenigden. Om dus te weten, welke
de omvang is der souvereine macht, kan en moet men onderzoeken, wat zij,
die een volk gingen vormen, wel wilden doen, welk hun doel was. De
souvereine macht bezeten door een koning kan nog meer gebonden zijn, als
hij namelijk zijn macht gekregen heeft van het volk. Hij heeft zooveel
van de souvereine macht, als men hem feitelijk heeft gegeven.
Met die beginselen voor oogen, kon Grotius de kwestie van het recht tot
zelfverdediging en noodweer ten overstaan der overheid, zoowel wat
afzonderlijke personen als wat het heele volk betreft, oplossen.
Op de eerste plaats, wat de private personen betreft.
Niemand heeft recht iets te gebieden in strijd met de natuurwet of het
goddelijk recht. Voor de onderdanen zou zulk gebod geen gebod zijn. [114]
De verdrukking echter, die wij misschien te dragen hebben, omdat wij aan
God en aan de natuur gehoorzamen en niet aan de menschen, moeten wij
liever verduren, dan ons verweren. Want, is in een natuurtoestand
eenieder bevoegd tot noodweer, bij de intrede in de maatschappij heeft
dat recht opgehouden te bestaan; de staat immers zou onmogelijk zijn,
zoo dit aangeboren recht bleef voortduren. Daaruit volgt dat de overheid
ons dit recht kon ontnemen en in werkelijkheid ontnomen heeft. (l. 1 c.
4 Sec. 2 n deg. 2.)
Ook Christus' wet wil, dat wij den Caesar geven, wat des Caesars is.
Christus wil van ons gehoorzaamheid en zoo noodig verdraagzaamheid
jegens de oversten. (Ibid Sec. 4.)
Men zegt wel ooit dat er totaal geen nut in gelegen is, #onrecht
te verdragen#, maar wij, aldus Grotius, maar wij van onzen kant
weten, dat die "patientie" haar loon niet missen zal. (Ibid. Sec. 4 n deg. 2.)
Ook zij die overheidsambten bekleeden in ondergeschiktheid aan de
souvereine macht, hebben, ook al is dit door velen beweerd, geen recht
aan, dwingelandij weerstand te bieden (ibid. c. 4 Sec. 4 n deg. 1.)
Van die velen haalt Grotius in een nota, slechts aan Petrus Martyr (ad
Judicum III). Paraeus (ad XIII cap. ad Rom.) Junius Brutus, Danaeus
(libro IV Politicorum.)
Althusius en Hottomannus vernoemt Grotius hier niet, ofschoon hij zeker
wist dat ook zij deze meening waren toegedaan. De reden, waarom Grotius
de "Ephorenleer" [115] verwerpt, is deze: alle overheidsmacht der
magistraten hangt zoodanig van den wi
|