FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   73   74   75   76   77   78   79   80   81   82   83   84   85   86   87   88   89   90   91   92   93   94   95   96   97  
98   99   100   101   102   103   104   105   106   107   108   109   110   111   112   113   114   115   116   117   118   119   120   121   122   >>   >|  
as wil verder, dat iets iemand kan toebehooren, ofwel uit den aard der zaak zelf [192] ofwel "ex condicto, sive ex communi placito." Iets kan van nature iemand toekomen, zegt St. Thomas. Hier echter maakt hij noch een onderscheid. "Secundum absolutam sui considerationem" kan iets ooit iemand toebehooren; en in dit geval spreekt hij van "jus naturale" [193]. Iets kan iemand toebehooren, wel niet op de zooeven genoemde wijze, maar secundum aliquid quod ex ipso sequitur. In dit geval, spreekt St. Thomas van "jusgentium" [194]. Tegenover het "jus naturale en het jus gentium" staat dan het "jus positivum" (aliquid commensuratem alteri ex condicto etc.) In dit laatste gaat de Groot niet heel en al met St. Thomas mede. Hij maakt geen onderscheid, tusschen natuurlijk recht en jus gentium. Zien wij dit echter over het hoofd, en vragen wij ons af, waarop voor beiden de rechtsorde der menschen onderling berust. Om de vraag een eenvoudige vorm te geven; Evenals de mensch, zoo heeft ook het dier het leven, den mensch evenwel mag ik niet dooden, het dier echter wel. Vanwaar dit onderscheid? Volgens Grotius moeten wij onzen evenmensch laten, wat hij heeft en geven wat hij hebben moet, om rede wij van nature sociaal zijn. Uit den socialen zin van den mensch volgt voor hem het recht. St. Thomas beschouwt deze kwestie van uit een ander gezichtspunt. Als beginsel zet hij op, dat alle dingen gebruikt mogen worden voor hetgeen, waarvoor zij dienen. [195] Waarvoor dient de mensch? Dat het goede wat de mensch heeft, hem niet gegeven is ten voordeele en ten bate van de andere menschen, gelijk dit het geval is met de redelooze wereld, wier goed bestemd is, en hun gegeven is ter wille van den mensch, deze stelling leidt St. Thomas hieruit af, dat de mensch is een intellectueele zelfstandigheid, en dus dicht komt bij het altijd zijn; de mensch is naar zijn ziel onsterfelijk. Want, zoo zegt hij, wat iemand op zich zelf wil, wil hij altijd; quod enim propter se est, semper est. Daarom moet God, die den mensch een onsterfelijk wezen wilde, hem ook op zich zelven gewild hebben. Niet gelijk de dieren en de lagere wezens, die slechts komen en gaan en daarom niet voor zich zelf gewild zijn, maar voor de andere wezens, wilde God dus den mensch, maar Hij wilde hem op zich zelf. Dit alles sluit echter niet uit, zoo voegt St. Thomas er bij, dat de mensch verder bestemd is voor God en de volkomenheid van het geheel. [196] De conclusie,
PREV.   NEXT  
|<   73   74   75   76   77   78   79   80   81   82   83   84   85   86   87   88   89   90   91   92   93   94   95   96   97  
98   99   100   101   102   103   104   105   106   107   108   109   110   111   112   113   114   115   116   117   118   119   120   121   122   >>   >|  



Top keywords:

mensch

 

Thomas

 

iemand

 

echter

 

onderscheid

 

toebehooren

 

menschen

 

gentium

 

verder

 

onsterfelijk


wezens
 

gewild

 

altijd

 
condicto
 
andere
 
gelijk
 

bestemd

 
gegeven
 

hebben

 

aliquid


spreekt

 

nature

 

naturale

 

wereld

 

redelooze

 

geheel

 

volkomenheid

 

hieruit

 

intellectueele

 

stelling


voordeele
 
hetgeen
 
waarvoor
 

worden

 

dingen

 

gebruikt

 

dienen

 

conclusie

 
Waarvoor
 
zelfstandigheid

toekomen

 

zelven

 
Secundum
 

absolutam

 
dieren
 

daarom

 
slechts
 

lagere

 

Daarom

 
semper