ook voor de heele menschheid. Hij heeft inderdaad beide gedaan. De wet
die God aan een bepaald volk gaf, is gelijk wij weten, de joodsche wet.
Tot driemaal toe openbaarde God zijne geboden aan de menschheid n.l.
onmiddellijk na de schepping van den mensch, na den zondvloed, en bij de
verlossing door Christus. [88]
De wet aan het joodsche volk gegeven verplicht de andere volken niet. De
wet immers verplicht slechts hen aan wie zij gegeven is, en zij is
slechts gegeven aan Israel, dit blijkt uit de woorden der wet zelf. Dat
zij de anderen niet verplichtte, is nog op te maken hieruit dat midden
in het volk vreemdelingen leefden, rechtvaardigen genoemd, die door de
wetverklaarders zelf als staande buiten de verplichting der wet werden
beschouwd.
Ook de besnijdenis was verplichtend alleen voor Abrahams nageslacht,
niet voor de overigen. Na in den breede dit alles te hebben bewezen,
zegt Grotius, dat wij in geenendeele onder de joodsche wet vallen, wat
hare verplichting betreft, dewijl de verplichting buiten de natuurwet
ontstaat, door den wil des wetgevers. Nergens echter blijkt, dat God ons
door de joodsche wet heeft willen verplichten, en toch slechts dit
hebben wij te bewijzen, niet dat de wet voor ons heeft opgehouden, wijl
er geen sprake is van ophouden, als iets niet heeft bestaan.
Verplicht ons Mozes' wet niet, hare kennis echter is ons nuttig en wel
op de eerste plaats wijl wij daaruit weten dat hetgene, wat zij
voorschrijft niet is tegen het natuurrecht. Want wijl dit laatste eeuwig
is en onveranderlijk, kan God die nimmer onrechtvaardig is, niets
hiermede in strijd gebieden.
Grotius legt er den nadruk op, dat hij hier slechts spreekt over de
_voorschriften_ der joodsche wet. Wat immers datgene betreft wat zij
toestaat, hier moet men onderscheid maken. Het toestaan is ofwel
volkomen dat is, dat er een volslagen recht wordt gegeven iets te doen,
ofwel onvolkomen, dat is er wordt een onstrafbaarheid verleend, zonder
daardoor het recht dier handeling te erkennen.
Slechts het recht de handeling te verhinderen, wordt ontkend.
Vervolgens kunnen zij die de souvereine macht in de christenwereld
bezitten, wetten maken in den geest van de wet van Mozes, behalve
omtrent die punten, waar de joodsche wet geheel en al het oog had op de
komst van Christus, of waaromtrent Christus in 't algemeen of in 't
bijzonder iets anders heeft vastgesteld. Ten derde wat betreft de
deugden door de wet van Mozes voorgeschreven en
|