n, kan samengaan met den wil, het volk uit te
roeien, en daarom moet men denken, dat hij, die dit laatste wil, afstand
doet van het gezag. (ibid. Sec. 11.)
Heeft een volk, als het zich aan iemand onderwierp, bedongen, dat de
gehoorzaamheid zou ophouden, zoodra deze eene bepaalde misdaad bedreef,
dan is weerstand rechtvaardig, als zulk een misdaad gepleegd wordt,
(ibid. Sec. 12) evenals bij elk ingrijpen der overheid in de rechtsmacht,
die het volk zich heeft voorbehouden. (ibid. Sec. 13.) Zekere vrijheid
heeft ten slotte het volk voor zich bewaard, als bij het overgeven der
regeering is bepaald, dat het in sommige gefallen den koning zou kunnen
dwingen, iets te doen of na te laten, ook al is hem terzelfder tijd het
heele regeerings-beleid gegeven, (ibid. Sec. 14.)
Na het recht tot zelfverdediging tegenover een wettige overheid, wordt,
noodweer ten overstaan van een overweldiger besproken.
Het is zeker, dat deze, door zich zelf geen recht heeft op
gehoorzaamheid; het kan echter gebeuren, dat de wettige heerscher om
grootere ellenden te voorkomen, zijn rechtsbevoegdheid op hem
overdraagt, en noodweer onrecht wordt, tenzij in uitersten nood. Maar
als dit niet gebeurd is, zou dan zelfverweer zoo ver mogen gaan, dat men
den indringer zou mogen dooden? Ja als hij in een niet door het
volkenrecht gewettigden oorlog het land heeft vermeesterd, en er geen
verdrag met hem gesloten is. Hij is en blijft dan een vijand, dien men
dooden mag. (Sec. 16.)
Vervolgens mag men een overweldiger dooden, als dit door 's lands wetten
is toegestaan of door de bevoegde macht in een geval van geweld daartoe
vrijheid wordt gegeven. (Sec. 17, 18.) Verder kan niet met zekerheid gezegd
worden. (Sec. 19.)
Wij moeten een oogenblik terugkomen op de souvereine macht, wat betreft
haar rechtsgebied.
De zorg en de regeling der kerkelijke aangelegenheden, is bij haar. [118]
"Alle die schrijven van materie van regieringhe zeggen, dat, een van de
voornaamste deelen van de souveraine macht is de dispositie over de
religie." [119] "Cujus regio, illius et religio," dit beginsel huldigde
eenigermate ook Grotius: "Noch zegt men dat de keus van religie zijnde
gestelt aan de Provincie inconvenienten daaruit zouden volghen, maar 't
is een oudt ende waarachtig spreekwoordt: dat inconvenienten te
allegeren niet en is solveren." [120]
Het is een staatszaak de kerkelijke geschillen te beslissen. De
souvereine macht heeft daartoe de autoriteit. "Wat de aut
|