t "rectum," en daarom vraagt de
Groot, of men mag straffen om te straffen, alleen uit wraakzucht? Dat
past de redelooze schepselen, antwoordt hij, niet den mensch. [129]
Deze moet een doel beoogen met de straf. Hij moet niet straffen "quia
peccatum est," gelijk Plato zegt, "maar om de misdrijven in het vervolg
te voorkomen" (Sec. 4.) God, uit hoofde van zijn hoogheidsrecht, dat zich
uitstrekt over allen en alles en omdat Hij volkomen vrij is en volmaakt
en niets buiten zich zelven zoekt, kan straffen enkel en alleen, omdat
er kwaad bedreven is, zonder verder doel. De mensch echter moet bij het
straffen steeds een goed doel voor oogen hebben, en wel omdat hij met de
anderen verwant, en van nature hun gelijk is. (Sec. 4 n deg. 3.) Het goede
doel, dat men beoogt bij het straffen, kan zijn drievoudig, het kan zijn
de verbetering van den schuldigen zelf; het voordeel van hem, die er
belang bij heeft, dat er geen kwaad gebeure; het belang van eenieder
zonder onderscheid.
Is de straf een "poena medicinalis," dient zij om door pijn en smart,
een afkeer te wekken van het kwaad; dan kan zij toegepast worden, door
eenieder, die voldoend verstand en oordeel bezit. En wat in dit geval de
grootheid der straf betreft, zij mag niet zijn de doodstraf, tenzij
"reductive."
Het kan in het belang zijn van den schuldige dat hy gedood worde n.l.
als er geene verbetering mogelijk is, en het te vreezen is, dat zijne
misdaden steeds aangroeien. [130]
Straffen in het belang van hem, die het kwaad te vreezen heeft, kan
hij, die het kwaad heeft te lijden en zelfs eenieder, want het is
overeenkomstig de natuurlijke rede, dat de een den ander helpe. (Sec. 8 n deg.
1.)
Daar wij echter, zoo het ons of het onze betreft, al te spoedig geneigd
zijn tot drift en wraakzucht, en alle redelijkheid vergeten, zijn vele
familien bijeen gekomen en hebben zij rechters aangesteld aan wien zij
hunne macht om den schuldige te straffen overgaven, en daarmede hun deze
taak opdroegen. (Sec. 8 n deg. 4.)
De oude vrijheid, om de misdadigers te straffen [131] herleeft echter
daar, waar geen rechtspraak is, bijv. op zee of afgelegen plaatsen. (Sec. 8
n deg. 5.)
Men kan straffen in het belang van onverschillig wie, en dit kan
gebeuren, door den schuldige te dooden, door hem de macht te benemen
kwaad te doen of door hem te verbeteren; dat kan gebeuren door hem te
pijnigen en zoo aan anderen den lust te ontnemen hem na te volgen in het
kwaad. (Sec. 9 n deg. 1.)
|