ets hoogers, iets
meer verhevens.--3 deg. Gods voorzienigheid waakt over den mensch; God
oordeelt 's menschen daden in strenge rechtvaardigheid--4 deg. God is de
maker, van al wat buiten Hem is. (ibid Sec. 45 no 1)
Al degenen, die deze punten niet aannemen en er niet naar leven, zijn
schuldig, maar zijn zij ook strafbaar?
Aan de waarheid, dat God bestaat en zorg heeft voor zijne schepselen,
kan niemand twijfelen; daarom zijn zij strafbaar, die theorien, hiermede
in strijd, verkondigen evenals zij, die de ondeugden of de duivels als
God vereeren, en menschenoffers aan hunne goden brengen. (Sec. 47, no 4-5).
Niet zoo zeker en niet zoo onmiddellijk kenbaar voor het verstand, is de
eenheid Gods, daarom is het veelgodendom of het vereeren van de natuur
en zijn krachten, terwille van de maatschappij, niet strafbaar door den
mensch. (Sec. 47 no 4.)
Om dezelfde reden mag men een volk niet met geweld dwingen, het
christelijk geloof te omhelzen. Het christelijk geloof berust op een
feit,--Christus' Verrijzenis--en is dus geen onmiddellijk kenbare
waarheid. Bovendien wil God niet dat de leer van Christus iemand
opgedrongen worde. (Sec. 48, no 1-2)
Ook hen, die een nieuwe leer aanhangen in een christenstaat, mag men
niet vervolgen, zoolang zij niets doen tegen den staat. Grotius
verdedigde het tollerantie beginsel, en stond hierin niet alleen, de
verschillende godsdiensten moeten geduld worden, in zoover dit geen
onheil brengt voor het gemeenebest. (Sec. 50 no 2)
Of, en in hoeverre het niet onrechtvaardig is, dat een straf, gelijk
dikwijls het geval is, niet alleen hem treft, die in eigen persoon
strafbare dingen deed, maar ook anderen, behandelt Grotius in een nieuw
hoofdstuk. (C. 21. De Jur. B. ac P. l. 2.)
Eerst en vooral maakt hij onderscheid tusschen hen, die medeplichtig en
die niet medeplichtig zijn aan een misdaad. De medeplichtige wordt
eigenlijk om zijn eigen fouten gestraft. Medeplichtig is men, als men
medewerkt aan het kwaad, door aanraden, beschermen, enz.
Het medeplichtig zijn der overheid aan misdaden der onderdanen, en der
onderdanen aan de fouten der overheid, trekt op de eerste plaats
Grotius' aandacht. Wat de overheid betreft, in den regel zal zij
schuldig en strafbaar zijn, ofwel, omdat zij misdaden, welke zij wist,
dat bedreven zouden worden, en die zij kon voorkomen, niet verhinderd
heeft (c. 21 Sec.2) ofwel omdat zij verhindert een schuldige te straffen.
(ibid Sec. 3, 4.)
Het laatste geva
|