menschelijke wet en
op menschelijke wijze. (l. 1 c. 4 Sec. 7 no 3.)
Grotius ontkent het natuurrechtelijk karakter van den staat, het is
duidelijk, [109] Wat hij echter niet ontkent is, dat de mensch zou doen
tegen de natuurwet, als hij de gemeenschap--of haar
vertegenwoordigers--als die eenmaal is ontstaan, niet zou geven, wat der
gemeenschap is. In zulk geval zou er een contract-breuk zijn, en dat is
misdoen tegen het natuurrecht.
Wij weten, wat de staat is en kennen zijn oorsprong, zijn aanleidende
oorzaak "experimento infirmitatis" zoowel als de hem vormende oorzaak:
de verbintenis of het contrakt. Wat is het staatsgezag?
Thucydides beschrijft het s in drie woorden. Het gemeenebest in den
waren zin des woords noemt hij [Greek: autonomon autodikon autotelae]
een volk, dat zijn eigen wetten heeft, dat eigen rechtspleging en
magistraten heeft. De staatsmacht omvat de leiding der openbare zaken,
de verkiezing der staatsambtenaren en de rechtsspraak, [110]
Deze burgerlijke macht is #souverein#, als hare daden
niet meer afhankelijk zijn van een andere boven haar staande macht. [111]
Wie is de drager dezer macht? Het is er mee gelijk met het vermogen om
te zien. Men kan zeggen, dat wij zien, maar ook dat ons oog ziet, het
oog is het orgaan. De souvereiniteit is bij het volk, meer speciaal
echter bij de regeering, bij de overheid, die, al naar de wetten en
zeden van een volk, uit een persoon of uit meerderen kan bestaan. [112]
Hieruit blijkt, welk Grotius' standpunt was, in een in die dagen
brandende kwestie: wie is de drager der souvereine macht? De Groot stond
tegenover hen, die van meening waren, dat het volk immer en altijd het
hoogheidsrecht in den staat bezit, en de vorst slechts als zijn
zaakgelastigde moet beschouwd worden. En om zijne stelling te bewijzen
zegt hij: Heeft zich eenmaal een volk gevormd, dan kan het volk of zijn
meerderheid zich onderwerpen aan een of meerdere personen en zoo de tot
nu toe hun behoorende zedelijke bevoegdheid, rechtens den staat te
bestieren, aan anderen overdragen. Hij immers, die een zedelijke
bevoegdheid bezit tot iets, kan niet slechts door in een verzameling te
gaan die "potestas moralis" aan een ander overdragen, maar ook door zich
aan een ander te onderwerpen. Tegenover een private rechtsovergave door
onderwerping, bijv. als een vrije man zich als slaaf geeft aan een heer,
staat de publieke; die namelijk, waardoor een volk zich stelt onder het
bestier van een ander
|