rvoor God den mensch
krachten gaf, waarvoor God hem berekende. [155] St. Thomas noemt de wet
een "rationis ordinatio ad bonum commune ob eo qui curam communitatis
habet promulgata". [156] De goddelijke rede nu, volgens welke de Schepper
wil, dat ieder wezen de hem eigene natuur hebbe, en de daarmee
overeenkomstige handelingen verrichte, heeft de kenmerkende
eigenschappen van de wet, kan daarom genoemd worden, de "lex aeterna",
wijl zij gedacht wordt als bestaande in de goddelijke rede, in welke
niets tijdelijks is. De natuurwet is vervolgens de "participatio legis
aeternae in rationali creatura".
Welke taak de mensch dus heeft, ziet men al aanstonds. Hij moet zijn
verstand gebruiken en zien, welke zijne bestemming is, welk plan God met
hem had, en daarnaar willen handelen; zijn wil vooral moet goed
zijn. [157]
Waarom moet echter de mensch de "lex aeterna", of de natuurwet
onderhouden, waarom is hij aan die bepaalde gedragslijn zedelijk
gebonden? [158] Om de eenvoudige reden, dat deze de eenige en daarom de
noodzakelijke weg is tot zijn geluk. Het staat den mensch vrij goed te
doen of kwaad, het staat hem niet vrij, het ligt niet in zijn macht zijn
bestemming te veranderen, deze is eenmaal bepaald; bereikt hij ze, hij
zal gelukkig zijn, bereikt hij ze niet, hij zal ongelukkig zijn.
De opwerping: "Zonder overheid is geen verplichting denkbaar", in den
regel gemaakt tegen de zienswijze, dat de formeele grondslag der
verplichting _niet_ ligt in een overheid, is niet steekhoudend. Zij
lijkt een "petitio principii".
Ongegrond is eveneens de bewering, dat hier wel de theoretische niet
echter de praktische kant der verplichtingen verklaard wordt. [159]
Waarom?
Verplichting is de zedelijke noodzakelijkheid, waaronder de mensch vrij
blijft, die echter van een anderen kant weer absoluut, niet hypothetisch
is, gelijk de zedelijke noodzakelijkheid, waarin de schilder verkeert,
die een doek wil schilderen. In geval hij een doek wil schilderen, moet
hij de regels der kunst onderhouden; maar hij is niet verplicht een doek
te schilderen. De mensch echter die noodzakelijk zijn geluk wil, die
niet anders kan willen, is ook noodzakelijk aan den weg gebonden, die
tot het geluk voert. Zijn bestemming, hetgeen hij moet verrichten om
gelukkig te zijn, ligt niet in zijn believen, en daarom is hij ook aan
die bepaalde regels van doen gebonden, ook deze liggen niet in zijn
believen.
Ligt in de overeenstemming eener handeling met het
|