FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   30   31   32   33   34   35   36   37   38   39   40   41   42   43   44   45   46   47   48   49   50   51   52   53   54  
55   56   57   58   59   60   61   62   63   64   65   66   67   68   69   70   71   72   73   74   75   76   77   78   79   >>   >|  
In de boeken over het romeinsche recht, zoo zegt hij, maakt men onderscheid tusschen een onveranderlijk recht, mensch en dier gemeen, en een onveranderlijk recht den mensch alleen eigen, hetwelk men noemt: "jus gentium." Deze onderscheiding heeft niets te beduiden, want dat wezen alleen kan een rechtssubject zijn, dat zich kan laten leiden door algemeene voorschriften. Voor dat wezen alleen, zoo wil hij daarmee zeggen, dat het abstractievermogen bezit, en de verhouding zijner handeling tot het voorschrift dientengevolge kan kennen, kan er sprake zijn van recht of onrecht. Wordt ooit een rechtvaardigheidszin toegekend aan de dieren en de zinnelijke wezens, dan doet men het in oneigelijken zin, in zooverre bij hen een schijn of schaduw van verstand is. [77] Of een handeling, waaromtrent zich het natuurrecht uitspreekt, ons gemeen is met de zinnelijke wezens, bijv. de opvoeding van het kroost, of ons eigen is, gelijk de dienst van God, heeft niets te maken met het wezen van het recht (l. 1. c. 1. Sec. 11 1 deg. 2 deg..) Hoe kunnen wij bewijzen, dat een daad volgens het natuurrecht of daarmede in strijd is? Wij kunnen het langs tweevoudigen weg. A priori, door aan te toonen, dat iets noodwendig overeenkomt met de sociale en redelijke natuur. A posteriori, indien al de volken of meest beschaafden meenen, dat iets tot het natuurrecht behoort. Want een algemeen feit heeft noodzakelijk eene algemeene oorzaak. En deze algemeene oorzaak kan hier niet zijn dan "sensum ipsum communis qui dicitur." [78] Het eerste bewijs geeft zekerheid, het tweede zoo geen zekerheid, dan toch groote waarschijnlijkheid; het eerste is "subtilior," het tweede "popularior" (ibid. Sec. 12.) +B. God en het natuurrecht.+ Op het eerste gezicht, schijnt het eene lang niet gemakkelijke taak, de verhouding waarin volgens de Groot God tot het natuurrecht staat, juist aan te geven. Vergelijkt men de verschillende plaatsen, waar dit punt ter sprake komt, dan is men geneigd aan tegenspraak te denken. Neem bijv. hetgeen hij, na over de grondslagen en bronnen van het natuurrecht gesproken te hebben, schrijft: "Wat wij gezegd hebben (over het natuurrecht) zou waar blijven ook dan nog, als men zou toegeven, wat echter zonder zware misdaad niet toegegeven mag worden, dat er geen God is, of dat Hij geen zorg draagt voor de menschelijke aangelegenheden." (prol. 11.) Lees daarna wat hij een weinig verder zegt: De natuurwet is de uitspra
PREV.   NEXT  
|<   30   31   32   33   34   35   36   37   38   39   40   41   42   43   44   45   46   47   48   49   50   51   52   53   54  
55   56   57   58   59   60   61   62   63   64   65   66   67   68   69   70   71   72   73   74   75   76   77   78   79   >>   >|  



Top keywords:

natuurrecht

 

algemeene

 

eerste

 

alleen

 

verhouding

 

volgens

 
sprake
 

hebben

 

wezens

 

onveranderlijk


zinnelijke
 

kunnen

 

oorzaak

 

handeling

 

zekerheid

 

gemeen

 

tweede

 

mensch

 
communis
 

gemakkelijke


sensum

 
waarin
 

uitspra

 

schijnt

 

gezicht

 
popularior
 

subtilior

 
waarschijnlijkheid
 

groote

 

dicitur


bewijs

 

tegenspraak

 

misdaad

 

toegegeven

 

verder

 

zonder

 

toegeven

 
echter
 

worden

 

weinig


aangelegenheden
 
daarna
 

menschelijke

 
draagt
 
blijven
 
geneigd
 

plaatsen

 

Vergelijkt

 

natuurwet

 

verschillende