, dat de natuurwet niet
slechts betrekking heeft op datgene, wat buiten het bereik ligt van
onzen vrijen wil, maar ook op vele zaken, die een gevolg zijn van een
daad van onzen wil, bijv. het eigendomsrecht. Dit recht, gelijk het nu
bestaat, vindt zijn oorsprong in den menschelijken wil. Heeft men echter
dezen rechtstoestand eenmaal gewild, dan zou het in strijd zijn met het
natuurrecht, iemand iets, wat hij volgens dit recht bezit, te ontnemen
tegen zijn wil. (ibid 4 deg.) [75]
Welke zijn de eigenschappen van het natuurrecht? Vooral de
onveranderlijkheid van dit recht trekt Grotius aandacht.
Het natuurrecht kan zelfs door God niet veranderd worden, zoo zegt hij.
[2]
Want hoe oneindig groot zijn macht ook is, er zijn dingen, waarover zij
zich niet uitstrekt; die dingen n.l. die wij slechts kunnen noemen, maar
die geen werkelijkheid kunnen zijn, omdat zij een tegenspraak vormen. En
evenmin als God, kan maken, dat 2x2 geen vier is, evenmin kan Hij maken,
dat iets, wat in zijn wezen slecht is, niet slecht zij. (ibid. 5 deg.).
Het gebeurt echter ooit dat men zou kunnen denken, dat het natuurrecht
veranderd is. Men bedriege zich echter niet. Het is slechts in schijn
veranderd. Zoo bijv. in het geval, dat een schuldeischer zijn
schuldenaar de schuld kwijtscheldt. De schuldenaar behoeft niets meer te
betalen, al zegt het natuurrecht: gij moet betalen, wat gij schuldig
zijt. Daarmede is echter het natuurgebod niet veranderd, het blijft
bestaan gelijk vroeger en blijft verplichten. In ons geval heeft de
schuldenaar opgehouden schuldenaar te zijn, ziedaar alles: (ibid.
6 deg.).--Een ander voorbeeld.
Het natuurgebod luidt: "_Gij zult niet doodslaan; gij zult niet
stelen_." [76]
Al heeft God in sommige omstandigheden geboden, iemand te dooden of iets
te ontnemen, daardoor heeft het natuurgebod niet opgehouden te bestaan,
immers voor Hem, den Heer van leven en dood en van al het geschapene,
kan geen spraak zijn van doodslag of diefstal.
Ook dit is geen bewijs voor een verandering in het natuurrecht, dat wij
heden de goederen, die iemand bezit, niet mogen gebruiken tegen zijn
wil, terwijl vroeger het gebruik der goederen gemeen was.
Wij weten n.l. dat sommige dingen onder het natuurrecht vallen, niet
zonder meer, maar wijl er een positieve daad is voorafgegaan.
Na de onveranderlijkheid van het natuurrecht besproken te hebben, vraagt
Grotius zich af, of er in dat recht nog eene onderverdeeling bestaat.
(ibid. 7.)
|