rte die op de waerdigheid acht neemt, ghenoemt begevende: de andere
die op het toebehooren let, de vergeldende." Wij moeten hier echter
opmerken, dat men niet moet denken, dat de Groot met de "justitia
distributiva" bedoelt de rechtvaardigheid, die de Staat bij het opleggen
van lasten aan zijn burgers en bij het vergeven van goederen, in acht
moet nemen. Voor Grotius is deze niet de justitia "distributiva", maar
de vergeldende of "expletrix." [72]
De rechtvaardigheid, die op 't ruim genomen recht ziet, wordt door de
Groot nog verder omschreven. Zij werd "bij den wijzen ghenoemt ofte
algemeene, omdat zij in haer begrijpt alle daden van andere deugden,
doch met een zonderling aanzien, te weten voor zooveel dezelven
dienstig zijn tot onderhoudinge van eenige ghemeenschap, of te oock
wettelicke, omdat dezelve zoo verre streckt als de wetten ende door de
wetten de maet ende 't richtsnoer ontfangt."
Verder zegt Grotius, dat met het woord "recht" kan bedoeld worden "wet",
en wel "omdat zij (de wet) 't recht voorschrijft." [73]
-De Natuurwet.
+A. Haar bepaling en eigenschappen+
De natuurwet wordt bepaald als "een ingheven der ghesonde reden,
aenwijsende dat in een daadt of werck nae dat hetzelfde met de
redelijcke en verstandighe nature zelfs oft overeen komt oft niet,
steeckt een morale schandelijckheidt teghens goede zeden strijdigh oft
een morale noodwendigheydt; en bijgevolghe dat zulck een daedt van den
Aucteur der Nature Godt zelf oft verboden, ofte geboden werdt." [74]
De handelingen of de werken, waarvan de rede zegt, dat zij noodzakelijk
gevorderd worden voor het sociale leven, ofwel daarmede in strijd zijn,
zulke daden zijn per se verplicht of ongeoorloofd, en daarom moet men ze
ook beschouwen, als noodzakelijk door God geboden of verboden. (ibid).
En hierdoor onderscheidt zich het natuurrecht van het goddelijk en
menschelijk recht; noch het een, noch het ander gebiedt of verbiedt, wat
in zich en uit zijn aard verplicht of ongeoorloofd is, maar het maakt
iets tot plicht of maakt iets ongeoorloofd, door te gebieden of te
verbieden. (l. 1 c. 1 Sec. 10 n deg. 2.)
Nadat Grotius de natuurwet heeft bepaald, en gewezen op het verschil,
dat er bestaat tusschen deze wet en de goddelijke en menschelijke wet,
merkt hij nog op, dat men sommige dingen onder dit recht rangschikt in
oneigelijken zin, die namelijk, die niet formeel tegen het natuurrecht
zijn. (l. 1 c. 1. Sec. 3.) Verder moet men gedenken
|