schijn en lei 't neere voor hem, en nam
vervolgens nog een grooter zakje, in getafeld linnen, en lei 't nevens
't andere. Hij bekeek ze dan allebei met troetelende oogen, en zijn
tonge sleerde tweemaal over zijn lippen ten teeken dat hij tegenwoordig
gelukkig was. Hij ontknoopte zijn jas en over zijn beenen heen zeeg het
ivoren kistje, dat Sebastiaan aan moeder ten geschenke gegeven had.
Juist bij tijde kon hij 't grabbelen, en een subiete warmte schoot op
naar zijne wangen, bij 't gedacht dat het in zijn val op den vloer groot
gedruisch hadde gemaakt. Hij keek onwillekeurig omme, en Goedele zag
zijn oogen van schrik openstarren en zijn neuze, langgeworden, over zijn
mond een schaduw leggen, lijk een bange holte. Hij bukte zich opnieuw.
Hij ontsloot het getafeld zakje en goot in het kistje, profijtelijk om
niet de stilte te storen, den rinkelenden inhoud. 't Waren koperen en
zilveren muntstukken en allerlei kleine dingen van stoffelijke weerde:
gulden franjen, oude knoopen, kragen en borduursels van
marine-officiers, allerlei metalen platen en rondekens, schitterende
gesteenten. Goedele herkende in den kostelijken schat een duurbaren
halsband van peerlen en koralen stekjes met onderaan een schoon geel
kruis. Ze had het juweel overjaar verloren, meende ze. Ze merkte nog een
paar ringen, die Sebastiaan peinsde te zijn zoek geraakt bij de pompe,
een dag in den Zomer, als hij moegetennist was en zijn handen wou
wasschen. Vele kleinoodien lagen daar ondereen in wanorde. Rik wroette
met zijne vingeren erin en stak zijn kinne uit naar voren, en neep zijne
oogen dichte om diepe zijn wellust te voelen. Hij scharrelde in de
schitterende gesteenten, hij streelde langzaam dien overvloed van
weelde, peuterde om robijnen en diamanten, bepootelde de zware
kettingen, zich deugddoende aan zijn tastelijk eigendom. Zijn lippen
hergingen bijwijlen. Hij reutelde, zingend zoetekens:
--Al 't mijne ... al 't mijne....
En zijn hoofd bijsde overentweer, op mate van het durend gedoe zijner
handen. Hij ontbond naderhand de snoeren van het kleine zakje, bracht de
keersepanne dichterbij, zoodat het vlammeken meteen wispelturig al links
en al rechts wiegde, en Rik zijn ronde schaduwe op den muur, over de
zoldering, tallenkante te dansen begon. Hij schudde 't zakje leeg in
zijn zijden klakke, die hij voor zijn knieen neergelegd had. 't Waren al
goudstukken, groote en kleine dooreen, en ze belden wel een oogenblik in
de ruimte, maar zwegen seffens a
|