an den wind, en
rijzekens werd ze den gang gewaar der stonden, die overhand wegzijpelden
in 't verleden, achterwaarts.
De volle nacht, geheimzinnig en zwijgend en roerloos, begon in huis....
Maar meteen merkte Goedele een varende klaarte in bewegende vlekken
loopende van heester tot heester over den hof, dichtbij de woonste. 't
Was wel iemand, die in de eetzaal was en licht maakte en ermee, langs de
voorkamer wandelde, zoodat de teekening der ruiten laaierig in den tuin
zich openbreidde. Ze werd bang. Elkendeen was te bedde, of ... was Marie
in de keuken gebleven?
--Maar wat verricht Marie in de eetplaats?
Ze herinnerde zich dat ze ook Marie had hooren opgaan, naar hare kamer.
Het licht verdween. Voorzichtig tort iemand langs de trap naar boven,
en ging Goedele's deure voorbij: door de splete herkende zij Rik. Hij
stapte gebukt door en trachtte 't gestraal der keerse, die hij droeg,
met vreesachtige vingeren weg te bergen. Ze hoorde dat hij de leege
zalen binnenging.
Deze leege zalen bezocht nooit iemand. Om de maand werden ze
schoongeschuurd en verlucht. Goedele had ze altijd met benauwdheid
genaderd, omdat hier, tusschen die papieren behangsels met gulden wapens
en heraldieke leeuwen nog precies heerschte de geest van den ouden
markies. Rik had dikwijls daarover zitten mompelen en beweerde dat hij
ten twaalve al eens een spook had zien rondwaren, om de vensters. Ze
hechtte nooit geloof aan Rik zijn gekke gezegden; hij was gestadig bezig
met schimmen en bange verschijningen en zeemeerminnen, en ze wist wel
dat dit al maar ziekelijke verzinsels waren, die hij broeide in zijn
ouden kop. Ze vond het nu echter danig zonderling, dat hijzelf, zonder
aarzeling, in de leege kamers drong. Ze ontsloot stille hare deur, liet
hare sloffen op den drempel en tort kousevoets in den gang. De eerste
zaal was leeg en de daaropvolgende ook. Van hier bemerkte ze 't
keerselicht dat op de muren danste, in de vierde. Voorzichtig naderde
ze, sloop langs de donkerte der hoeken naar voren, tot ze zien kon wat
er gebeurde. Ze bleef staan en hield haren asem op om geen 't minste
geruchte te maken, en ze keek verwonderd toe.
Rik had zijn keersepan neergezet op 't roode plankierken, nabij den
schoorsteen. Hij knielde en boog zijn krommen rugge en maakte in de
schouwe een planke los. Hij tastte dan in de holte, en op zijn
aangezicht kwam seffens een groote blijdschap.
--Ze zijn er nog! mompelde hij.
Hij trok een blauw zakje te voor
|