onen neerdalen, ook al waren zij de
aangevallenen, en de aanvallers gingen vrij uit.
* * * * *
Kleinburgerlijke produktieverhoudingen en protestantisme bevorderen
beide in hooge mate individualistische neigingen. Maar het wezen en
de positie der kleine kalvijnsche republiek voorkwam, dat enkel deze
neigingen het gemoed der burgers beheerschten. De nationale
zelfstandigheid was voor hen geen kussen, waarop zij zich konden
neervleien en slapen, maar een kleinood, in strijd gewonnen, dat zij
elk oogenblik geroepen konden worden te verdedigen met hun bloed.
Want, terwijl in de groote staten met den ondergang der stedelijke
demokratieen de burgerwachten verdwenen waren en het absolutisme zijn
eigen legervorm had voortgebracht--zoo niet overal in alles gelijk,
toch hierin wel dat de stok bijeenhield, wat geweld of verlokking
samenbracht--had zich in Geneve de demokratische legerorganisatie van
vroeger gehandhaafd. Versterkt door een klein vendel huurlingen--hoe zou
men aan het geld gekomen zijn, er meerdere te betalen--bezorgden de
burgers zelven, gelijk de midden-eeuwsche gilden der italiaansche en
vlaamsche steden plachten, de verdediging hunner stad. Alle weerbare
mannen werden in den wapenhandel geoefend, en die gemeenschappelijke
oefeningen hielden de heugenis vloeibaar van een heroisch verleden en
wakkerden den gloed van stads-en vrijheids-liefde aan. Zij kweekten,
uitgaande boven het kleinburgerlijk individualisme, in de uiterlijk
stugge, maar binnen-in gloeiende harten een daadkrachtig, zoowel
militant als teeder gemeenschapsgevoel. De militaire ceremonien deden
de polsen der burgers hoog kloppen en hun spieren zich spannen. De
handwerksman, die van hen terugkeerde tot zijn werkplaats, voelde in
zich zwellen vreugd om het bezit van burgerlijke vrijheid en fierheid,
van ideale goederen die hij elders verloren wist. Hij toog huiswaarts,
mijmerend over de republieken der oudheid, wier burgers en boeren,
eenvoudige mannen als hij, eeuwigen roem hadden behaald door heldendaden.
Aan hen voelde hij zich meer verwant dan aan de edelen en knechten der
naburige landen, de wufte stedelingen, het uitgemergelde boerenvolk. En
droomend greep hij naar zijn wambuis, zich verwonderend dat het geen
toga was.
Het geviel eenmaal, dat toen een dier burger-regimenten zijn gewone
oefening gehouden had, gevolgd door een gemeenschappelijk avondmaal, de
mannen zich opnieuw zamelden op het plein en een reida
|