een kracht van vernieuwing en
verjonging, verhoogden het geestelijk peil der stad en vormden er
een element van vooruitgang, van aanpassing aan de veranderingen des
levens, van oppositie ook tegen de aanmatiging der aristokratische
regeeringskliek. En ook bracht hun vaardigheid en kennis kunsten
en wetenschappen tot hooger ontwikkeling. Onder hen waren vele
handwerkslieden die de kleine ambachten binnen stroomden en, hetzij
door grooter vlijt of wijl hun instrumenten voortreffelijker waren:
de oudburgers konden zich niet handhaven en de nieuwe verdrongen hen.
Geneve exporteerde te weinig waren, in verhouding tot haar produktie.
Zoo moest zij wel menschen exporteeren. Van geslacht na geslacht trokken
vele weg naar de europeesche landen, of naar het oosten, of over den
oceaan, naar de noord-amerikaansche staten waar engelsche geloofsgenooten
woonden. Dreef hen enkel de nood? Of lokten het jonge bloed de landen,
waar het leven niet vloeide, grauw en eentonig bekneld binnen de enge
wanden van traditie en tucht, maar glinsterend dartelde tusschen lachende
weien of schuimend en ziedend vervaarlijke sprongen nam? Daar was jolijt
niet verboden als zonde en het minnekozen niet en de voeten sierlijk
bewegen op de maat van de vedel. Zoete bloemen van levensgenot geurden
daar. En groote uitzichten openden zich: gouden bergen blonken. De burgers
trokken.
Maar zoo velen gingen, anderen kwamen. Weetgierige jongelieden uit de
hervormde landen bezochten de stad, om zich in het fransch te volmaken
of theologie te studeeren aan de vermaarde universiteit van het
protestantsche Rome. Sommigen hunner waren zonen van edellieden of van
aanzienlijke burgers, afkomstig uit kringen, aan de puriteinsche zeden
ganschelijk ontgroeid. Zij waren vrij van manieren en als zij gedronken
hadden, luidruchtig en twistziek, zij traden dan wel uitdagend tegen de
gewone burgers op. Bij een opvoeding volgens hun stand pastte onderricht
in wereldsche muziek en dans, die de hoeders der rechtzinnigheid
verfoeiden als werken des duivels. Maar de overheid was lankmoedig tegen
de vreemde studenten, want zij brachten veel geld in de stad. Zoo werd
het beroep van dansmeester ten hunne behoeve toegelaten, maar deze
mochten enkel de vreemdelingen onderrichten, de landszonen niet. En die
voelden zich verongelijkt, want als het kwam tot botsingen tusschen hen
en de parmantige jongelieden uit den vreemde liet de magistraat gemeenlijk
de volle zwaarte der wet op de burgerz
|