dt niemand
ontvangen."
De Franschman sliep of deed alsof hij sliep en maakte, terwijl zijn
hoofd tegen den stoel lag gezonken, met zijn afhangende hand zwakke
bewegingen, alsof hij iets vangen wilde. Karenin stond op, trad
naderbij en legde zijn hand in die van den Franschman. Ook Oblonsky
was opgestaan en de oogen wijd openend om zich wakker te houden, zag
hij nu den een dan den ander aan. Was dat alles werkelijkheid? Hij
gevoelde, dat zijn hoofd meer en meer verward werd.
"Que la personne qui est arrivee la derniere celle qui demande qu'elle
sorte--qu'elle sorte!" sprak de Franschman met gesloten oogen.
"Vous m'excuserez, mals vous voyez.... Kom tegen tien uur terug,
beter nog morgen...."
"Qu'elle sorte!" herhaalde de Franschman ongeduldig.
"C'est moi--n'est ce pas?" En toen Oblonsky een bevestigend antwoord
ontving, vergat hij, door het verlangen zich zoo spoedig mogelijk
te verwijderen, geheel de aangelegenheid zijner zuster en datgene,
wat hij de gravin had willen verzoeken, en ijlde op de teenen loopend
de kamer en het huis uit als uit een verpest verblijf en de straat
op, waar hij nog een poos met den koetsier der droschke praatte en
schertste om zoo maar weer tot bezinning te komen.
Maar eerst in den Franschen schouwburg, waar hij nog bij het laatste
bedrijf binnenkwam, en bij een glas champagne gevoelde hij zich
weder in de onontbeerlijke lucht terugverplaatst, maar volkomen wel
te moede werd hij dezen geheelen avond niet.
Toen hij te huis was gekomen, vond hij een briefje van gravin
Betsy. Zij schreef hem, dat zij zeer verlangde het gisteren met hem
begonnen gesprek ten einde te brengen en hem derhalve verzocht morgen
by haar te komen. Toen hij dit las, nam zijn gezicht een onvergenoegde
uitdrukking aan.
Hij was zeer slecht geluimd, wat hem anders zelden gebeurde, en
kon in de eerste uren niet inslapen. Alles, waaraan hij dacht, was
afschuwelijk, maar het afschuwelijkst en voor hem beschamendst was
de herinnering aan den avond by gravin Iwanowna.
Den volgenden dag ontving hij van Karenin een besliste weigering ten
opzichte van de echtscheiding, en hij begreep, dat deze beslissing
haren grond had in datgene, wat de Franschman gisteren in zijn
werkelijken of geveinsden slaap had gesproken.
XVII.
Hitte en stof hadden voor Anna en Wronsky het oponthoud in Moskou,
waar de zon niet meer als in de lente scheen, maar als in den zomer
brandde, waar de boomen op de boulevards reeds bl
|