s verrieden. Het waren
groote steenhoopen, waaronder men onduidelijk de vormen van kasteelen
en tempels herkende, met een heirleger van bloeiende zooephyten en
een mantel van zeewier en gras als met klimop bedekt.
Maar welk gedeelte van den aardbol was het toch, dat door
overstroomingen scheen verzwolgen te zijn? Wie had deze rotsen en
steenen daar zoo neergezet als gedenkteekenen van voorhistorische
tijden? Waar was ik, en waar had een luim van den kapitein mij
heengebracht? Ik had het hem wel willen vragen: maar omdat ik het niet
kon doen, bleef ik staan en greep hem bij den arm. Hij schudde met
het hoofd en wees mij den laatsten bergtop, alsof hij wilde zeggen:
"Kom maar mee, kom maar!"
Ik volgde hem dus, en binnen weinige minuten had ik den top bereikt,
die boven deze rotsmassa nog tien meter uitstak. Ik keek naar de zijde,
door ons bestegen. De berg verhief zich slechts zeven of acht honderd
voet boven de vlakte, maar aan de andere zijde was hij dubbel zoo
hoog en besloeg het dal, dat zich in dit gedeelte van den Oceaan aan
zijn voeten uitstrekte. Mijn blik drong hier vrij ver door, en omvatte
een groote ruimte, door een hevige uitbarsting verlicht; deze berg was
inderdaad een vulkaan; ongeveer vijftig voet onder den top braakte een
krater, te midden van een regen van steenen en rotsblokken, stroomen
lava uit, als vurige watervallen in het water verdwijnend. Deze vulkaan
verlichtte als een ontzaglijk groote fakkel de vlakte, zoover het oog
reikte. Ik zei dat die onderzeesche vulkaan lava, maar geen vlammen
uitbraakte; voor vlammen is de zuurstof der lucht noodig, zoodat zij
onder het water niet kunnen duren; maar lavastroomen, die het beginsel
hunner gloeiing in zich bevatten, kunnen zelfs roodgloeiend zijn,
zegevierend tegen het water worstelen en dit bij aanraking verdampen;
de lava stroomde dus even als bij de uitbarstingen van den Vesuvius,
naar beneden op een ander Torre del Greco.
Inderdaad, daar lag onder mijn oogen een verwoeste stad met
ingestorte daken, vernielde tempels, uit elkander gescheurde zuilen
en neergeworpen kolommen, welke men vermoeden kon, dat tot de stevige
Toskaansche bouworde behoord hadden. Verder op lagen de overblijfselen
eener reusachtige waterleiding. Hier lag het hooge muurwerk van een
burcht met gebouwen, waarin men de vormen van het Parthenon giste; daar
overblijfselen van een kade, alsof een haven in vervlogen eeuwen aan
de kust van een verdwenen oceaan, aan koopvaardij- en
|