rende sneeuw. Meer dan
ooit een man een meisje beminde heb ik haar lief. Maar geen van de
geesten gunt ons bij elkander te komen."
Toen stormde Skirnir op Freyers rennende ros, en met zijn stralende
zwaard gewapend, door den rossigen nevel van den eindigenden nacht. Hij
stormde naar het land van de reuzen en kwam voor Gymirs verblijf. Daar
waren woedende honden gebonden voor de opening van het houten hek,
dat Gerda's zaal omgaf. Skirnir reed naar den heuvel, waar de wachter
zat, die alle wegen bewaakte en op de honden paste. Hij vroeg hem, of
hij bij Gerda binnenkomen kon,--maar de wachter weerde hem af. Gerda
echter, die door Skirnirs razenden ren, waar de aarde en alle gebouwen
van beefden, en door de stemmen der twistenden in haar rust was
gestoord, liet Skirnir bij zich komen en bood hem een gastvrijen dronk.
Elf gouden appels wilde Skirnir haar geven, en den negenvoudigen,
gouden ring, dien Wodan op den brandstapel van Balder wierp, als
zij Freyer meer dan alle mannen wilde beminnen. Met de scherpe snede
van zijn zonnestraal-zwaard zou hij haar het hoofd afhouwen, wanneer
ze niet gewillig was. Maar Gerda wilde de elf gouden appels voor de
liefde van een man niet nemen, en in den grond van Gymir had zij goud
genoeg. Voor Skirnirs bedreiging beefde zij niet.
Toen zeide haar Skirnir:
--"Zet u neder, en hoor wat jammer en smarten en winterwee ik zal
noemen. De woede van Wodan zal u omvatten en hevig zal de haat van
Freyer zijn. Met den tooverdoorn zal ik u treffen, die groeide in
het wilde woud: gij zult verstard zijn en verstijfd, en geen oog zal
u aanschouwen. Met driekoppige draken zult gij samenleven, altijd
gedrukt onder de droefheid zijn. Verdor als de distel in de woning
van de winterreuzen,--vreugde zij u vreemd.
Hoort het, Vraten, gij winterreuzen, hoort, zonen van Zwelger, gezellen
van goden, hoort hoe ik gemeenschap met mannen en ieder beminnen van
dit meisje verban. IJsgrim, den reus, zal ze volgen als vrouw naar
de poort van de dooden. Drie runen sneed ik in drie berketakken;
onmacht, woede en ongeduld;--zooals ik ze insneed, snijd ik ze af,
wanneer het mij goeddunkt."
Luide riep toen Gerda:
--"Heil u, zoon van helden. Neem den ijskelk die van liefdedrank
vol is. Nooit dacht ik te dulden, dat een van de Wanen mij werven
kwam. Bloesemenland, dat wij beiden kennen, is een windstil woud:
daar zal na negen nachten Gerda vol vreugde de vrouw zijn van Freyer."
Toen reed Skirnir heen. Buiten voo
|