ringen, die glinsteren aan uwe handen,
als gij mijn liefde en gunsten verwerven wilt."
Veel schuimend bier werd er op het feest geschonken. Thonarr alleen
at een os en acht zalmen, en alle koeken, die men klaar gezet had
voor de vrouwen, en hij dronk drie emmers mede leeg, hij alleen.
Thrym vond dat vreemd, en hij zeide:
--"Nog nooit heb ik een bruid zoo gulzig gezien, en geen meisje ooit
zooveel mede zien drinken."
Maar de sluwe dienares, die aan zijn zijde zat, antwoordde geslepen:
"Acht nachten lang gunde Freya zich geen eten: zoo hunkerde haar hart
naar Reuzenland."
Thrym, die zijn bruid wilde kussen, lichtte nu verlangend haar sluier
op. Bijna stoof hij van ontsteltenis de zaal uit en zeide:
--"Wat vreeselijk flikkeren Freya's oogen! Als bliksem brandt haar
blik!"
Maar de sluwe dienares, die aan zijn zijde zat, antwoordde geslepen:
--"Acht nachten lang heeft Freya's oog geen slaap gesloten: zoo
hunkerde haar hart naar Reuzenland!"
Toen stond Thrym op, der Dorstigen vorst, en sprak:
--"Brengt mij den hamer om de bruid te wijden, legt Mjoelnir in den
schoot van de maagd: dat een onverbreekbaar verbond ons verbinde."
Wat lachte van vreugde Thonarrs sterke hart, toen hij zijn bliksemhamer
herkende!
Thrym trof hij het eerst, daarna versloeg hij gansch het geslacht
der Reuzen, heel de bende beukte hij neer.
En ook de wintergrauwe Reuzenzuster, die om een bruidsgeschenk
gebedeld had, werd door den moker vermorzeld: van Mjoelnir kreeg ze
mooie munten--graan-gouden ringen gaf haar de hamer.
Zoo kreeg Thonarr zijn hamer terug.
Dwerg Weetal wil vrijen
Toen Thonarr eens uitgereden was naar het Oosten en den zomer
medegenomen had op zijn tocht, was zijn dochter, het vruchtbare zaad,
alleen achtergebleven in de macht van de krachten, welke onder de
aarde wonen, en een van de dwergen had zich met haar verloofd. De
goden hadden dit goed gevonden, want geen van allen had zich om haar
bekommerd, acht maanden lang.
Zoodra Thonarr terugkwam van zijn reis ging de dwerg naar diens woning
om zijn bruid te halen. De banken in zijn steenige aardehuis had hij
laten versieren met mos en jonge sprietjes, opdat er een aangename
rustplaats voor zijn bruid zou zijn.
Thonarr echter zeide hem:
--"Wie ben je, bleeke kerel, heb je vannacht naast lijken gelegen? Mij
dunkt, dat er iets van reuzenruwheid steekt in je ziel. Hoor eens,
jij bent voor die bruid niet geboren."
Dat viel den dwerg lang niet
|