ippia,
je vrouw, zit een man op bezoek. Wanneer je misschien met hem zoudt
wenschen te vechten,--je kunt er je krachten aan meten."
Toen zeide Thonarr:
--"Alles wat voor je mond komt meen je te moeten zeggen, als je mij
maar krenken kunt. Maar nu weet ik, dat je liegt!"
--"Waarachtig niet," antwoordde Haarbaard,--"ik heb niets dan de
waarheid gesproken. Ga nu maar spoedig op weg. Je kunt in je schunnige
kleeding heel ver komen, zonder dat iemand je kent."
Thonarr zeide, dat hij al veel te lang was opgehouden, en hij vroeg,
dat Haarbaard hem nu met zijn boot over het water zou brengen.
Haarbaard echter zeide lachend:
--"Ik dacht, dat Thonarr zich door geen veerman ophouden liet. Maar
ga gerust weg van het water, want ik denk er niet over je hierheen te
halen. Wel wil ik je den weg even wijzen. Loop een uur in die richting
tot bij een paal;--dan nog een uur tot waar een steen staat. Sla dan
links af: in dat land zult ge je moeder Aarde ontmoeten. Die zal
je verder den weg wel wijzen naar de landen van Wodan. Je kunt er
vandaag nog gemakkelijk komen."
Toen zeide Thonarr:
--"Laten wij het gesprek maar verbreken. Spotten is toch het eenige
wat je kunt. Maar pas op, als wij elkander ooit weer ontmoeten,--dan
zal je weigering hevig worden gewroken, hoor!"
Toen ging hij heen. Maar Haarbaard riep hem van verre nog na:
--"Ga jij maar gerust met heel je gedoe naar de booze geesten.
Dag Thonarr!"
Vermomde en Roodspeer
Koning Rauthung had twee zonen. Hun namen waren Geirrodh, dat Roodspeer
beteekent, en Agnar, de Ander. Eens, dat zij uitgevaren waren om met
den hengel te visschen, werden zij overvallen door een hevigen wind. De
storm stuwde hun boot voort over de wijde zee, totdat zij in een
donkeren nacht op een vreemd land strandden. Daar werden zij opgenomen
door een man en eene vrouw, die in de nabijheid een hut bewoonden,
en zij bleven er heel den winter. De vrouw zorgde voor Agnar, de man
echter voor Roodspeer en hij leerde hem vele sluwe dingen.
Toen het voorjaar gekomen was brachten de oudjes hen naar het schip,
dat de man hun gegeven had. De man liep met Roodspeer alleen.
Voor gunstigen wind voeren toen beide de broeders voorspoedig naar
het rijk van hun vader.
Roodspeer stond op het schip vooraan. Maar als zij aan het land gekomen
waren sprong Roodspeer vlug aan wal, stiet het schip terug in de zee en
riep tot zijn broeder: "Vaar ver weg in zee waar booze geesten zijn,
die je halen."
|