. Storm, die opsteekt
in zee en hooge golven opzweept voor uw schip, zal zich nederleggen
voor uw geheven handen, en vrede laten aan uw vaart.
Als op rotsige hoogten felle vorst u overvalt,--dan schade de scherpe
lucht niet aan uw lichaam en verlamme u de leden niet. Dat in nevelige
nachten geen christenvrouw als winterwreed spook uw weg versperre,--en
als gij nadert tot den reus, die met het zwaard gewapend wacht houdt
bij de wegen, mogen woorden van wijsheid in uw gedachte zijn.
Ga dan heen, eenzame zoon. Gevaren zullen de vervulling van uw wenschen
niet weerhouden: mijn weten is zoo zeker, als het grafgesteente waarop
ik sta.
Houd al de woorden van uw moeder in uw moedig hart geborgen: want
geen geluk zal u ontbreken, zoolang gij mijn woorden bewaart."
Toen ging Dagdrager heen. Hij ging langs de barre wegen van den winter,
om te zoeken waar de lentevroolijke Goudvreugde was.
Wodans Runenlied
Ik weet hoe ik hing aan den wereldboom
Negen nachten, lang als eeuwen,
Gewond door de speer, aan God-Wodan gewijd,
Ik zelf zoo gewijd aan mijzelf;--
Hing aan den boom, die voor ieder verbergt
Waar zijn wortelen groeien.
Geen brood bood men mij, noch mede aan,
Mijn hoofd zonk zinnende neder,
Klagende riep ik om runentoover
Tot ik als vrucht van den boom viel.
Negen liederen leerde mij de zoon
Van Boosdoorn, Bestla's vader.
En van Mimir's wondere wijsheidswater
Dronk ik een teug.
Er kwam in mijn leden een nieuwe kracht
En nieuwe lust tot leven:
Onheilen kan ik van mijn hoofd afwenden,
En de woorden drijven tot daden.
Lodfafnir, luister. Wilt gij leeren
Runen te ontraadselen, die de hoogste der goden
In stevige twijgen sneed?
"Wilt gij vernemen de nuttige woorden,
Die Godspreker sprak, en gebeden kennen,
Die heil aanbrengen,--zoo hoor!
Voor de wereld was Wodans wijsheid:
Hij keerde vanwaar hij kwam,
Liederen ken ik als geen enkele koning
Of hoogverheven vrouw.
Het eerste lied leert mij hulp te verleenen
In gevechten, onheil en gevaar;
Mijn tweede zang geneest de zieken,
Wanneer de dood hen dreigt.
Het derde is verschrikkelijk voor iederen vijand:
Want nauwelijks
|