reus
bier dronk.
Ik zie de aarde andermaal in eeuwig groen van den bodem der zee
verrijzen. De vloed is gevallen en de arend, die op de rotsen zit,
zoekt vreedzaam visschen ter prooi.
Op de glorievelden komen de goden te zamen. Zij spreken nu zonder
vrees van de groote wereldslang, herinneren zich de runen van den
oudste der Asen en denken aan menige machtspreuk van vroeger terug.
In het gras vinden zij weer de wondervolle gouden tafelen, die Wodan
en de andere Asen in oeroude, gelukkige dagen bezaten.
Zonder zaad groeien alle gewassen en alle ellende is geeindigd. Ook
Balder keert weder en woont samen met Hader in goede gezindheid. En
Henir mag zich weer mengen onder de goden. Zoo keert in beider zonen
de eenmaal verstoorde vriendschap der vaderen terug.
Goed gaat het den goden en zij wonen in Windland.
Hoort gij die woorden?
Een Lied voor Herleving
Het gebeurde, dat Dagdrager naar den heuvel ging, waar zijn moeder
Groeikracht, als het leven van de groenende aarde in haar wintergraf,
lag begraven. En hij sprak:
--"Groeikracht, ontwaak, gij goede! Uit uw sluimer wekt u uw zoon,
dien gij hebt ontboden naar de poort van de dooden."
Groeikracht stond op uit haar graf en zij zeide:
"Welk leed ligt als een last op mijn eenigen zoon? Waarom roept gij
uw moeder uit de rust van haar graf? Lang reeds heb ik de wereld van
licht verlaten."
Toen vertelde Dagdrager haar, dat hij gekomen was om de plaats te
weten, waar zijn geliefde Goudvreugde was, die hij zoo vurig verlangde
weder te vinden.
Groeikracht sprak tot hem:
--"Wel ver gaan de verlangens der menschen! En lang is de weg, die
naar Goudvreugde leidt,--groot zijn de moeielijkheden, die gij te
gemoet gaat."
Dagdrager smeekte zijn moeder, dat zij hem dan reddende runen geven,
en zegenende tooverzangen over hem zingen zou.
--"Moeder," zoo bad hij, "help uw zwakken zoon,--kom uw machteloos
kind te hulp. Ik ben nog zoo jong voor dien moeilijken tocht,--alleen
zou ik mijn doel niet kunnen bereiken."
Toen zong Groeikracht tooverliederen over haar kind:
--"Als gij vol droefheid uitgaat op uw verren tocht, mogen de Nornen
u genadig zijn, aan wier woorden niemand iets verandert. De dreunende
deining van golven, die u dreigen, vervloeie tot een rustig watervlak
op uw reis. Toornige vijanden, die uw weg tot doodsweg willen maken,
verzoene uw toovermacht,--warmtegloed ademe u mijn lied om de leden,
dat hij den band van ijs verbreke, die u bindt
|