.
--"Wel kan ontkomen," kreeg hij ten antwoord, "wie erheen gaat om de
roede te rooven, als hij de leemgele Aardevrouw geeft wat weinige
winnen. In Weerhaans vleugel is een zon-gouden veder. Wie haar die
meebrengt als een geschenk, wil zij het wapen zeker geven."
Vol verlangen keek Koeltewind naar Goudvreugdes slot: aan alle zijden
was het van vloeiende vlammen omslingerd.
--"Veelwijze," vroeg hij, "noem mij den naam van het slot, dat van
vlammen is omslingerd."
--"Vuur," sprak Veelwijze, "is de naam: het zweeft op de stralen als
de schitterende spits op een speer: van het heerlijke huis kan men
op aarde slechts hooren: verblindend blinkt het voor het oog."
Toen wilde Koeltewind nog meer weten: hoe de berg heet, door de bruid
bewoond,--en de namen van de dienende maagden,--en of ze hulpe bieden
aan wien er om bidt.
Veelwijze verhaalde:
--"Wie den Kuifberg beklimt en goed den winter doorworstelt, wordt
genezen van allen nood. Schutse en Schild en Volkenbeschermster noemt
men de maagden, Zachte en Goede, Zilveren en Glans. Wie in den zomer
op gewijde plaatsen bede-offers aan haar brengt,--geen ramp is zoo
verschrikkelijk of zij zullen hem er van bevrijden."
Koeltewind zag weer verlangend naar Goudvreugdes woning en vroeg weer:
--"Veelwijze, wil mij nog zeggen: is er een man, die aan Goudvreugdes
blanken boezem mag rusten?"
En dit was het antwoord:
--"Geen man mag aan Goudvreugdes blanken boezem rusten als Dagdrager
alleen: lang reeds verbeidt zij haar bruidegom.
Toen sprak de vreemdeling:
--"Rukt open de deuren,--wijd open de poort! Dagdrager is gekomen. Ga,
ik wil weten of Goudvreugde verlangende is naar mijn liefde."
Veelwijze ging naar binnen en zeide:
--"Goudvreugde, een man is gekomen, zie zelf den gast. De honden
likken zijn handen, wagenwijd open vloog de poort. Mij dunkt dat
Dagdrager er is."
Goudvreugde stond op en zeide:
--"Aan de galg zullen gulzige gieren uitpikken beide uw oogen, als
ge het liegt, dat de lang verwachte mijn zaal bezoekt."
Toen ging zij naar buiten en vroeg aan den vreemde:
--"Vanwaar zijt ge gekomen? Langs welken weg? Hoe noemt men u bij de
uwen? Uw naam en uw afkomst zullen mij zeggen, of voor u ik bestemd ben
als bruid."
Ten antwoord sprak de vreemde:
--"Dagdrager ben ik. Langs windkoude wegen kwam Zonneberts zoon. Der
Norne beschikking kan ook met listen niemand ontloopen."
Goudvreugde weende: "Heil, mijn liefde, wees welkom, ik kus u ten
|