enen als wolken in de lucht. Daar draven hijgend
over wolkenwegen Vroegop en Vlugvoet voor den wagen van de zon. Viel
het schitterende schild, dat de zon beschermt, dan vlogen bergen en
branding in vlammenden brand.
Skoell, de wolf, snelt achter de zon tot in de schuimende zee, wild
voor haar uit rent Hati langs den weg.
Ook bouwden in oude dagen Innewoonds zonen het wondere schip voor de
zon: dat is het snelste van alle schepen,--Schrikesch van alle boomen
de eerste,--Wodan de grootste van alle goden,--Sleipner het vlugge,
vliegende paard,--Bifrost de kunstigste van alle bruggen,--Bragi van
alle zangers de beste,--Habrok de havik,--Garm de hond ...
Zegen van Uller en aller goden goede gunst voor wie wegneemt de
vlammende vuren.
Neemt weg mij dien ketel, dat uitzicht weer hebben op aarde de Asen."
Maar Roodspeer wilde niet dat de vuren weggenomen werden. Toen
verhaalde Vermomde de wonderen van den wereldboom, die groeit door
alle tijden:
--"Schrikesch lijdt meer schade dan de menschen weten. Hol wordt het
hout. Want van de kruin knabbelen herten de knoppen, aan de wortels
knagen de kaken van Nijdhaag, den draak. En Knaagtand, de eekhoorn,
rent op en weer neer staag langs den stam,--woorden van Arend, die
hoog in den top zit, vertelt het aan Nijdhaag, den draak.
Meer monsterige maden dan menig man meent woelen krioelend om den
voet van Schrikesch. Elkander omslingerend in 't slijmerige graf
slurpen ze, slapend, het sap uit de wortels.
Drie wortels zijn er, die naar drie zijden dringen, tot boven Helleland
de eene, een andere tot het land der Reuzen, de derde tot waar de
menschen wonen.
Vele zijn de stroomen, die aan Schrikesch' stam ontspringen. Stormen
stuwen de golven, die volken omvatten, naar het land van de menschen
en veel verder naar Helleland heen.
Stroomen, die aan Schrikesch' stam ontspringen, koele, krachtige,
wielende wateren vloeien den hoogheiligen Asen toe.
Thonarr waadt dagelijks door het water, als hij daar daalt naar den
raad aan den Schrikesch. Dan gaat hij over de brandende godenbrug,
waar fel vlamt flakkerende gloed.
Daarheen rijden ook alle de goden om te beraden, iederen dag. Goudig
van glans zijn de paarden der Asen, stevig van stap,--vlug vliegen
ze op hunne lichte hoeven, zilver waaien de manen in den wind ...
Zegen van Uller en aller goden goede gunst voor wie wegneemt de
vlammende vuren.
Neemt weg mij dien ketel, dat uitzicht weer hebben op aarde de Asen."
Ma
|