groet. Vervulling vond mijn verlangen. Zoolang al zat ik op den lichten
berg, dag na dag, kwijnend van kommer, waar de bruidegom bleef. Nu zijt
gij bij mij, kwaamt in mijn woning, o, leven van liefde, onverwacht
weerzien, gouden geluk."
En Dagdrager lachend:
--"Mij martelde zoo lang het verlangen naar uw liefde als u martelde
het verlangen naar mij. Nu is het beslist; wij zullen eeuwig te
zamen blijven."
Hoe Thonarr zijn hamer terug kreeg
Thonarr, den Dondergod, doorvlamde de toorn, toen hij uit zijn
winterslaap ontwaakte en zijn hamer niet vond. Woedend schudde hij
zijn woeste haren en waaienden baard, en hij ging aan het zoeken.
Toen was zijn allereerste woord:
--"Loge, luister, u alleen wil ik het zeggen; op aarde en in den
hemel mag niemand het hooren: mijn hamer is weg."
Naar Freya's woning gingen zij samen. Daar was zijn allereerste woord:
--"Freya, zoudt gij mij uw vederenkleed kunnen leenen,--dan ga ik
mijn hamer halen."
Freya antwoordde:
--"Dat wil ik u heel graag geven, al was het van goud,--ik zou het
u leenen, al was het van zilver."
Loge vloog heen, het vederenkleed ruischte, hij vloog onvermoeid van
Asengaarde tot hij in het Rijk van de Reuzen kwam.
Daar zat op een heuvel Thrym, die de vorst van de Dorstigen is. Honden
hield hij aan gouden halsbanden, die blonken als de lichte randen om
de wolken, en van zijn merries streek hij de manen glad, die fladderden
als grauwe nevelflarden in den wind.
Toen hij Loge zag, vroeg hij hem, hoe het met de Asen en met de Alfen
ging, en waarom hij zoo alleen naar Reuzenland kwam. Loge antwoordde,
dat het den Asen slecht ging en den Alfen ook, en dat hij gekomen
was om te vragen, of Thrym het wapen verborgen had van den God,
die bliksems slingert.
Daarop zeide Thrym:
--"Goed verborgen houd ik het wapen van den God, die bliksems slingert,
zoo diep onder de aarde als in den tijd gemeten acht maanden van den
winter zijn. En niemand zal het mij daar ontnemen, tenzij Freya mij
gebracht werd als bruid."
Loge vloog heen, het vederenkleed ruischte, hij vloog onvermoeid van
het Rijk der Reuzen tot hij in Asengaarde kwam.
Daar stond Thonarr in den voorhof, en toen hij hem komen zag, was
zijn allereerste woord:
--"Zeg, Loge, volbracht gij uw taak even voorspoedig als uw
tocht? Vertel mij alles van verre: wie zit verzuimt soms iets te
zeggen, en leugens verzint men als men ligt."
En Loge verhaalde, dat hij zijn taak even voorspoedig volb
|