rr ondertusschen?"
--"Thiassi, den sterken stormreus," antwoordde Thonarr, "heb ik
verslagen. Zijn oogen slingerde ik als sterren tegen den hemel. Daar
zijn ze een bewijs van mijn werk, dat alle menschen vermogen te
zien. Wat deed Haarbaard ondertusschen?"
Deze vertelde:
--"Vrouwelijke ruiters, die reden door den nacht, wist ik listig
tot liefde te verlokken. Zeestrand, de reus, gaf mij daartoe een
tooverdoorn, maar ik ontstal hem zijn verstand. Wat deed Thonarr
ondertusschen?"
--"Ik," sprak Thonarr, "was in het Oosten om Reuzenvrouwen uit te
roeien. Als ze allen bleven leven, zou dat booze volk veel te talrijk
worden, en Midgaarde ware voor menschen niet meer te bewonen. Wat
deed Haarbaard ondertusschen?"
--"In Vechtland," zei Haarbaard, "heb ik voor gevechten gezorgd; de
vorsten stookte ik op tot den strijd. Edelen zijn het eigendom van
Wodan,--knechten komen Thonarr toe." Toen werd Thonarr vertoornd,
en hij zeide, dat alles onder de Asen slecht verdeeld zou zijn,
wanneer Wodan over zoo iets gewichtigs naar willekeur kon beschikken.
Maar Haarbaard bespotte Thonarr op zijn beurt en zeide:
--"Herinnert de sterke Thonarr zich nog hoe hij zich eens in een
handschoen verborg en van angst niet durfde ademhalen? Dat moest de
bergreus eens weten!"
En toen Thonarr dreigde hem te zullen dooden, als hij aan den anderen
kant van het water komen kon, ging Haarbaard voort:
--"Blijf maar daarginds,--wij hebben niets met elkander te maken. Zeg
zoo maar, wat Thonarr deed ondertusschen."
--"In 't Oosten," sprak Thonarr, "stond ik op wacht aan het water. Daar
kwamen verschrikkelijke Reuzen op mij af, bestormden mij met een
hagel van steenen. Maar hun vreugde was kort, want zij vroegen mij
weldra om vrede. Wat deed Haarbaard ondertusschen?"
--"Ik was ook in het Oosten," zei Haarbaard, "maar om met een vrouwtje
te vrijen. Ik schertste en stoeide met het sneeuwblanke schepsel;
't kind was gelukkig met mijn gunst. Wat deed Thonarr ondertusschen?"
--"Op een eiland, midden in de zee, heb ik reuzenvrouwen overwonnen:
dat was een boos gebroed, waardoor veel volk schade leed."
Haarbaard onderbrak hem, en zeide dat het zeer onwaardig werk was
met vrouwen te vechten.
--"Wolvinnen waren zij," schreeuwde Thonarr, "dat waren geen
vrouwen. Zij beschadigden mijn schip, dat ik op stutten had gezet,
verdreven mijn dienaar, en kwamen met knotsen op mij af."
--"Zoo!"--zeide Haarbaard. "Maar ik zal je eens wat zeggen; bij S
|