dan
weer weg in den duim van een handschoen?"
Maar Loge vond het toch maar verstandig om stil te zijn en hij zeide:
--"U, goden, heb ik gezegd wat ik wilde, voor Thonarr trek ik mij
terug: die zou mij nog slaan ten slotte."
En met een bedreiging aan Egir, den gastheer, dat de vlammen al zijn
bezit zouden verslinden, sloop hij heen.
Toen verborg hij zich, in de gedaante van een zalm, onder een
schitterenden waterval. Maar de Asen vingen hem en bonden hem met
stevige strengen, die ze uit de ingewanden van Narwe, zijn zoon,
hadden gedraaid. Skadi nam een giftige slang en hing die boven het
hoofd van Loge, zoodat er steeds gif op hem druipen moest. Maar Sigyne,
Loge's vrouw, zette zich naast hem neder en hield een schaal onder
het gif. Zoo dikwijls de schaal vol was, bracht zij die weg, maar dan
drupte het gif op Loge's gelaat. En dan schudde hij zich zoo hevig,
dat heel de aarde ervan beefde. Dat wordt nu aardbeving genoemd.
Wodan bij de Waarzegster
In den tijd, dat hij zijn hoogste heerlijkheid zou gaan bereiken,
droomde Balder eens een bangen droom.
Het gemoed van goden en godinnen was door een vreeselijk vermoeden
verontrust, en zij waren bij elkander gekomen om te beraden, wat die
bange droombeelden wel beduiden konden.
Mijmerend ging Wodan, de vader van goden en van menschen, heen. Een
zadel snoerde hij op Sleipner's rug en reed naar de holen van den
nevel.
Uit de hellepoort kwam een hond gesprongen, de borst met bloed bevlekt,
en gromde grimmig tegen den toovermachtigen God. Doch Wodan reed
verder, dat de wegen ervan dreunden, reed naar het hooge huis van
Hella heen. Hij reed tot aan den ingang aan de oostelijke zijde,
waar het woest is als de winter.
Daar, onder een heuvel, lag de waarzegster begraven, die alle waarheid
weet. Wodan steeg er van zijn paard en zong haar een zang van ontwaken,
zong haar zijn wekzang tot de doode ontwaakte en opsteeg uit haar graf.
Toen sprak zij de grafsombere woorden:
--"Wie is de onbekende man, die mij wekt om weer langs dorre wegen
te dwalen? Wit ben ik van sneeuw, door regenvlagen geslagen, met
dauwdroppelen gedrenkt,--dood al was ik zoo lang."
Wodan zeide:
--"Wegendoler ben ik, Doodenmans zoon.
Zeg mij, wiens rustplaats ziet gij met ringen bedekt, zeg mij, voor
wien is er een bed gespreid in uw zalen?"
De waarzegster antwoordde:
--"Voor Balder staat hier mede gebrouwen. De schuimende drank is nog
door een schild bedekt, maar den goden zij
|